Een sage uit Appingedam
Petrus zat op zijn gemak op een wolk voor de hemelpoort, want hij had eventjes niks te doen. Hij had anders een hele drukke week achter de rug, en hij maakte zich zorgen. Alle plaatsen in de hemel waren bezet, en hij wist niet meer waar hij nieuwe kandidaten nog zou moeten herbergen. Op de voorste rij lag languit een luie Delfzijler. De gouden ketting bungelde op zijn dikke buik, en zijn gezicht stond zo braaf alsof hij een lelieblanke ziel had. Toch had hij zijn leven lang gestrande schepen geplunderd. Hij was om het zo eens te zeggen, de Delfzijlste van alle Delfzijlers. Als er ergens iets te gappen viel, had hij het hardste van allemaal gelopen. Wat hij Petrus had voorgelogen om binnengelaten te worden, heeft nooit iemand geweten, maar zeker is dat hij met zijn mooie verhaal een zetel verdiende vlak bij de poort. Het kon hem niets schelen dat hij daardoor een plaats van een goed mens bezet hield. Hij luisterde de hele dag naar het engelenkoor, en had een goed zicht op de nieuwkomers, dus hij hoefde zich nooit te vervelen. Petrus zat te knikkebollen op zijn eenzame post. Eindelijk kwam hij weer eens toe aan zijn middagdutje. Op de hele lange weg die van de aarde naar de hemel leidt, was geen mens te bekennen. Hij sliep en sliep, hoeveel uren wist hij nauwelijks, toen hij met een schok ontwaakte. Voor hem stond iemand die popelde om binnengelaten te worden. Petrus opende de poort op een kier, zodat de Appingedammer een blik naar binnen kon werpen. Deze hoorde op de achtergrond zachtjes de engelen zingen, en hij zag hoe een paar zaligen mee klapten in het ritme. De ogen van alle aanwezigen schitterden van geluk. Op geen enkel gezicht was een rimpeltje van zorg of van pijn gegrift. De Appingedammer zuchtte van verlangen; hij voelde hoe het hemels geluk al het aardse overtreft. Petrus maakte aanstalten de deur weer te sluiten. "Nog even!" smeekte de Appingedammer. "Het is zo mooi!" Petrus gromde. "Goed dan, maar niet te lang meer. Ik heb niet eeuwig de tijd!" "Dat is ook een mooie boel - de hemel zit vol met Delfzijler strandjutters!" "Strandjutters?" vroeg Petrus ongerust. "Hoe kom je daar nou bij, man? 't Zijn allemaal beste brave mensen hoor, hier in de hemel." De Appingedammer schudde het hoofd. "Zie je die vent daar, helemaal vooraan, met zijn gouden ketting op zijn buik?" "Ja," fluisterde Petrus. "Dat is de ergste van allemaal." "Wat zeg je me daar? Daar hoor ik van op. Dat zul je dan toch eens waar moeten maken." "En als ik het kan bewijzen, beloof je me dan een plaatsje in de hemel?" "Natuurlijk - je kunt dan gaan zitten waar nu de Delfzijler zit."
Achtergronden van 'Hoe de Appingedammer in de hemel kwam'
Het verhaal
De man mag dan even door de poort kijken en hoort de engelen zingen, maar hij ziet ook enkele strandjutters uit Delfzijl. Als Petrus hoort dat er strandjutters in de hemel aanwezig zijn, wil hij het eerst niet geloven. De man uit Appingedam roept dan: "Schip op het strand, schip op het strand!". De mannen uit Delfzijl stromen de hemelpoort uit om te kijken wat er te halen valt en de Appingedammer neemt de stoel van de man met zijn gouden ketting. De mensen uit Delfzijl komen niet meer in de hemel en de Appingedammers hebben een streepje voor bij Petrus.
Sprookjes met Petrus en de hemelpoort komen vaker voor, bijvoorbeeld Het kind van Maria (KHM3), De kleermaker in de hemel (KMH35), Vrolijke Frans (KMH81), Speelhans (KMH82), De dorsvlegel uit de hemel (KMH112), Het boerke in de hemel (KMH167), Jonkvrouw Maleen (KMH198) en in de kinderlegende De hemelse bruiloft (KMH209).
|