De kerk van de Ripperda’ s In de 11e eeuw heeft Farmsum vermoedelijk al een kerk gehad, mogelijk gesticht door de Ripperda’s, waarschijnlijk opgetrokken in hout. Omdat vermoed wordt dat er in die tijd ook al Ripperda's in Farmsum hebben gewoond, is de kerk waarschijnlijk door hen gesticht.
Het is in de 13e eeuw dat Farmsum een bijzonder fraaie romano-gotische kruiskerk krijgt met aanvankelijk een overwelving en een recht gesloten koor. Later, in de 15e eeuw wordt de kerk vergroot. Het rechte koor wordt vervangen door een groter, veelzijdig gesloten koor en de kerk wordt uitgebreid met zijbeuken. Aan de noordkant verrijst een overwelfde sacristie met een bovenverdieping die wordt gebruikt als schatkamer. Aan weerszijden worden de muren van de kerk gesteund door flinke steunberen, waarin ook een poortje wordt uitgespaard. De in de muren verwerkte tufsteen zal afkomstig zijn van een vroegere kerk.
Op 10 januari 1515 verwoest de hertog van Saksen een deel van Farmsum. Ook de kerk ontkomt niet aan de verwoestingen en lijdt flinke schade. De welgestelde juffer muij Fokele schenkt een flink bedrag, waardoor er herstelwerkzaamheden kunnen plaatsvinden. Een 17e eeuwse pater, Franciscus Mijlemans sr. Schrijft in 1664 in zijn ‘Ommelands eer’ daarover ‘een burse vol golde penningen’. Verder vermeldt deze dat de kleindochter van deze juffer, muij Aaltjen, een grote verguld-zilveren kelk en andere voorwerpen voor de eredienst aan de kerk schenkt. ‘Elk doe soo na zijn vermogen ter Eeren Godts’, zo schrijft hij. Ook weten we van hem dat de westelijke toren (voor die tijd) erg hoog geweest moet zijn, want zo meldt hij ons ‘om in de Eems uut te sien (en) met een ommekrans boven van pilaren’. In die tijd moet de toren drie ommegangen hebben gehad en een laat 16e of begin 17e eeuwse spits. De toren is door de eeuwen heen scheef gaan staan en schoolmeester Houtman schrijft in 1828 dan ook in zijn Schoolmeestersrapport: ‘een hoge, kromme en daardoor zeer beruchte toren’. Rond 1850 heeft het euvel zulke ernstige vormen aangenomen dat de kerkvoogdij op 30 april 1852 besluit om een grondig en gedegen onderzoek in te gaan stellen. Over de uitslag daarvan is ons niets bekend, maar we weten wel dat in maart 1854 tekeningen en een begroting door de kerkvoogdij wordt voorgelegd voor de bouw van een nieuwe toren. Van de drie tekeningen wordt de middelste uitgekozen en naar een ontwerp van J. Maris uit Groningen wordt een nieuwe toren gebouwd waarvoor een financiering wordt geregeld voor een bedrag van f 9.000. De kerk verkoopt een stuk land en verbeterd beklemmingen, wat f 3.000 opbrengt. De afbraak van de oude toren levert f 1.200 op. In 1855 vindt de afbraak plaats en wordt begonnen met de nieuwbouw door de aannemers A.J. Smaal en J. Scherphuis voor een bedrag van f 11.800. Helaas komen ze bij de werkzaamheden een grote tegenvaller op het spoor. De nieuwe toren kan niet worden gebouwd op de oude fundamenten en er moet nu een nieuwe tekening en een nieuwe begroting komen. In maart 1856 worden bestek, de nieuwe tekening en begroting goedgekeurd door de kerkvoogdij en wordt het werk uitbesteed aan Lieuwe van Houten uit Drachten voor f 23.000. Daarvoor wordt bij de weduwe Bonthuis een nieuwe lening gesloten van f 11.000. Voor de fundering van de toren blijkt het niet mogelijk te gaan heien, dit in verband met de ook niet rooskleurige toestand van de muren van de kerk. Daarom kiest men voor een balkenfundering. Uiteindelijk slaagt men er in om in 1857 de toren gereed te krijgen. Boven de torendeur wordt een sluitsteen geplaatst met het opschrift
Over de situering van de toren de kerk is wel het een en ander bekend. Landmeter H. Teysinga maakt in 1738 een gekleurde pentekening op perkament die we terug kunnen vinden in het RHC GA. Daar staat onder meer een kleine afbeelding van de kerk én van de toren op, gezien vanuit het zuiden. Verder is de toren ook goed te zien op een pentekening van Cornelis Pronk van het huis te Farmsum, daterend uit de 18e eeuw. Verder laat een pentekening van J. Berghuis uit 1854 de kerk vanuit het noordoosten zien en de al eerder genoemde foto van omstreeks 1860 toont de kerk vanuit het zuiden. Daarop is de oude toren al vervangen door een nieuwe. De toestand van de kerk zelf ziet er in die tijd ook somber uit. In het voorjaar van 1854 wordt de kerk voorzien van nieuwe ramen met houten kozijnen en om de zwakke muren te verstevigen komen er in mei 1860 drie nieuwe steunberen en wordt de vloer voorzien van nieuwe bremer stenen. De steunberen gaan f 1350 kosten en de ramen f 760. Timmerman–aannemer Jan de Witt uit Farmsum voert de klus uit. In de daarop volgende jaren wordt de toestand van de kerk er niet beter op. In april 1867 wordt aan bouwmeester Van Beusekom uit Groningen de opdracht gegeven om te kijken naar de toestand van de muren en het dank. Het antwoord dat Van Beusekom geeft in september van dat jaar zet alle alarmlijnen op rood: de kerk is onherstelbaar. Men zit echter niet bij de pakken neer en architect C. Wind te Farmsum maakt een bestek en een begroting voor de bouw van een nieuwe kerk. De begroting komt uit op f 47.516. Daarbij zijn ook de kosten voor een tijdelijke kerk en verbetering van het orgel. De aannemers D. Damstra en H.R. Broere uit Groningen krijgen al op 31 augustus 1868 opdracht de klus te klaren. Het orgel wordt voor de opknapbeurt verwijderd door orgelbouwer Van Oeckelen en op 1 mei 1869 wordt de eerste steen gelegd door de kerkvoogden F. Jansen, Mr. D. Bonthuis en M. Waalkens, dit volgens de gedenksteen geplaatst boven de westelijke deur. Om kosten te sparen wordt de kerk iets minder breed en iets minder lang dan de oude, zodat op de bestaande fundamenten kan worden gebouwd. In augustus vervaardigt D. Damstra voor f 450 een nieuwe preekstoel en even later krijgt Van Oeckelen bericht dat begonnen kan worden met de werkzaamheden aan het orgel. Dat laat echter op zich wachten tot april van het jaar erop, want Van Oeckelen is van mening dat de nieuwe muren een negatief effect kunnen hebben op het Kayser orgel waaraan ook een adelaar was bevestigd, waarvan de vleugels bewegen tijdens het spelen op het orgel. Het instrument wordt nu voorzien van een vrij pedaal. Aan het eind van het jaar begint men met het opknappen van het oude meubilair. De banken en de avondmaalstafels worden van oude verf ontdaan en voor f 70 wordt alles in overeenstemming met de kerkbanken geverfd. De blauwstenen vloer heeft de kerk slechts acht jaar gesierd, maar er wordt toch besloten de vloer te verkopen en geheel te vervangen. Er wordt een balustrade aangebracht tegen de breedte van het orgel omdat de architect het orgel enigszins aan het oog wil onttrekken en voor f 375 wordt het kerkhof rond de kerk opgeknapt door G.M. Rottinghuis uit Delfzijl. Uit de oude kerk zijn een doopvont (de eerder genoemde tuinvaas), het doopbekken, een stoel en een grafzerk meegekomen. Een feestelijke bijeenkomst in de pastorie op 23 juli 1870 ter inwijding van de nieuwe kerk gaat niet door in verband met het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog. De ‘feestelijkheden’ worden verplaatst naar een andere datum.
Het Avondmaalzilver bestaat uit twee bekers van 1832, twee komvormige en drie platte schalen en een kan uit 1836. De genoemde grafzerk is die van Hero Maurits Ripperda en is ingemetseld in de sluitwand. Het is een mooie hardstenen grafzerk uit 1633 toen Hero Maurits op 41-jarige leeftijd kwam te overlijden. Op de zerk zien we in reliëf de figuur van Ripperda, in doodsgewaad liggend op een tombe in een nis omlijst door zuilen. Boven de tombe zien we het wapen van de Ripperda’s en daarboven een lijst met de wapens en helmtekens van Ripperda, Wiss, Hack-fort, Munster, Clooster, Houwerda, Wehrdum en Benninga. Het bovengedeelte stelt een tempelingang voor met Vrouwe Justitia in de deuropening. Deze tempel is geflankeerd met beelden van Fortitudo (kracht) en Prudentia (wijsheid). Het randschrift luidt als volgt:
Op de tombe staat de tekst 1 tot en met 6 vers uitgebeiteld en onder de tombe een vers in het Latijn. De zerk is 2.30 meter lang en 1.425 meter breed. Op het kerkhof zijn ook nog enkele oude zerken aanwezig.
De tekst op het rouwbord vermeldt volgens Pathuis:
Wapen, helmteken en dekkleden: Ripperda. Kwartieren:
N.B. In Museum 'Fogelsangh state', Veenklooster. GDW, blz. 254, nr. [1172]. (01) Volgens schoolmeester Houtman hebben in de oude toren drie klokken gehangen. De kleinste heeft in de pijnappel gehangen en is gebruikt om het halve uur aan te kondigen. Deze klok met een doorsnee van 61 cm is in 1528 door J. ter Stege gegoten met als opschrift:
Op 21 mei 1928 is er flinke een torenbrand geweest door blikseminslag en moet een van de klokken vervangen worden. In 1930 levert Van Bergen deze nieuwe klok tegen de kosten van f 1000, echter de oude levert nog f 837,90 op. In 1942 is van de drie oude klokken nog maar één exemplaar over, namelijk die uit 1527. De brand van 1928 zorgt ook voor grote schade aan de kerk zelf. Het herstel brengt hoge kosten met zich mee. De heer De Boer zorgt voor bestek, tekeningen en begroting. De Firma Van Bergen zal de klokken en het uurwerk herstellen. In juni van dat jaar wordt de aanbesteding gedaan voor f 44.400 en het herstel van de klokken en het uurwerk, met inbegrip van het verven en vergulden van de wijzerplaat gaat f 1460 kosten. Van Bergen kan aan het werk. Een geluk bij een ongeluk is wel dat de verzekering de schade volledig dekt.
Voetnoten, bronnen, literatuur: 01. ‘Groninger Gedenkwaardigheden’, A. Pathuis, 1977. 02. ‘Farmsum.net’. 03. ‘Wikipedia’. 04. ‘Groninger Kerken’, april 2013. Uitg. van de SOGK (Stichting oude Groninger Kerken). ‘Themanummer Farmsum’. 05. Het Schoolmeestersrapport van 1828 door schoolmeester Houtman (Bron: RCA Groninger Archieven). 06. Groninger Archieven. Afkortingen: GDW > ‘Groninger Gedenkwaardigheden’, A. Pathuis, 1977.
|