Tot de zwaarste taken van de dienstbode behoorde, behalve he dweilen en boenen, het kloppen van de losse kleden en tapijten en bij tijd en wijle van de traplopers.Tot de zwaarste taken van de dienstbode behoort, behalve het dweilen en boenen, het kloppen van de losse kleden en tapijten en bij tijd en wijle van de traplopers. De stofzuiger is in die tijd een nog onbekend verschijnsel.

 

Dienstbode tot ver na 1900 is een zwaar bestaan[1]. Dienstbodes, nog een klein legertje omstreeks de eeuw-wisseling, hebben geen gemakkelijk bestaan. Maar voor velen van hen is het wel de enige mogelijkheid hun eigen milieu te ontstijgen.

Bijna de helft van Nederlandse vrouwen is aan de vooravond van de 20e eeuw werkzaam als dienstbode, was- of werk-vrouw bij de 'betere standen'. Bij stamboomonderzoeken, in genealogieën en kwartierstaten, zien we als beroep dan ook regelmatig dienstmeid of dienstbode staan, meestal ontleend aan het trouwboek van de betreffende gemeente.


De meesten komen over het algemeen uit arbeiderskringen of van de boerderij. Veel te vertellen hebben ze niet, maar dat zijn ze van huis uit gewend. Dienstbodes zijn er niet meer, tegenwoordig. Maar als ze er zijn noemen we ze anders, hebben over het algemeen een keurig leven en een goed inkomen.

 

Reclameplaat van een Groningse poetsmiddelenfabrikant.Afb. links: Deze schitterende reclameplaat van een Groningse poetsmiddelen-fabrikant, verschijnt in 1900, belooft de cliëntele heel wat voor de glans van het koperwerk. Over wie dat koper poetsen moes laat de voorstelling weinig te raden over.

 

Maar omstreeks 1900 zijn ze een alledaags verschijnsel, zowel in de stad als op het platteland. Ze werken in de huishoudens van de adel en de gegoede burgerij; ze zijn in dienst bij dokters, notarissen en onderwijzers; ze maken zich onmisbaar op pastorieën en in de gezinnen van ambtenaren en officieren in alle delen van het land.

 

In het Oldambt, maar ook in de rest van de provincie vinden we ze vooral bij de herenboer.

Alleen in de arbeidersbuurten ontbreken ze in die tijd, want daaruit zijn ze juist afkomstig: een leger gedienstigen in gesteven schort dat bij de 'betere standen' het werk doen, waarvoor de vrouw des huizes geen tijd vindt. Hoe groot dat leger is geweest, is niet precies bekend.

 

Beroepstellingen onder vrouwen uit die tijd zijn niet helemaal betrouwbaar omdat met name gehuwde vrouwen zelden opgeven dat ze buitenshuis werken. Op basis van cijfers uit 1899 blijkt echter dat 43,9 procent van de Nederlandse vrouwen werkzaam is als dienstbode, wasvrouw, kokkin of werkvrouw.

 

Lange dagen en handenvol werk

Hebben ze een moeilijk leven, deze vrouwen en (vooral) meisjes die vaak al op hun veertiende uit een arbeidersgezin of van de boerderij 'in betrekking' gaan? Ze maken lange dagen, dat is zeker, en het werk is vaak zwaar. 's Ochtends moet de kachel worden leeggehaald en opnieuw worden aangestoken. Vervolgens moeten de bedden worden afgehaald, de lakens en dekens uitgeklopt en de slaapkamers opnieuw op orde worden gemaakt: bedden weer opmaken, waskommen schoonmaken, lampet-kannen bijvullen. Dan moest de woonkamer gestoft.

Op vaste dagen dienen de meubels geboend en de tapijten geklopt; op andere momenten moet vaak eindeloos veel koper worden gepoetst, vanaf de traproeden tot het naamplaatje aan de voordeur. Tot de zware karweitjes behoordt dweilen van de keuken en de gang en het boenen van het zeil. Erg zwaar en tijdrovend is ook het werk in de keuken en op maandagen de grot

e was, met wasbord en mangel en het strijken daarna.

 

Veel te vertellen hebben de dienstbodes dus niet, maar dat is thuis niet veel anders: 'Houd je brutale mond', horen ze thuis even vaak als bij hun mevrouw als die met het verkeerde been uit bed is gestapt. Ook de onderdanigheid die vaak van hen verwacht wordt, komt niet als een verrassing. Ze zijn niet anders gewend; ook hun vaders, arbeider in de fabriek of in dienst bij baas of boer, staat meestal met de pet in de hand.

Het beste hebben het nog de meisjes die in betrekking zijn bij adel of bij gegoede families. Daar hoort het dienstpersoneel praktisch tot het gezin en ontstaat vaak een vriendschappelijke relatie met de opgroeiende kinderen.+

 

Boodschappen doen is voor iedere dienstbode een uitje. Ze is even buiten en onder het oog van mevrouw uit, ze kan een praatje maken met collega's en winkeliers en er is altijd wel even tijd om te 'sjansen' met huisknechten, koetsiers of ander mansvolk op straat

Boodschappen doen is voor iedere dienstbode een uitje. Ze is even buiten en onder het oog van mevrouw uit, ze kan een praatje maken met collega's en winkeliers en er is altijd wel even tijd om te 'sjansen' met huisknechten, koetsiers of ander mansvolk op straat.

 

Lastdier of leerschool?

De meeste tijdgenoten oordelen overigens niet ongunstig over de werkomstandigheden van de dienstmeisjes. Wel vinden velen dat hun rechtspositie beter geregeld dient te worden, bijvoorbeeld door een arbeidscontract. Vooral de sociaal-democraten schilderen vaak in schrille kleuren de rechteloosheid en de wantoestanden. De strijdbare socialistische dichteres Henriëtte Roland Holst hekelt in 1901, op een spreekbeurt in Den Haag, het 'afbeulen van de dienstboden'. Ze spreekt over de 'lastdieren' van de familie die bevrijd moeten worden uit het dienstmeisjesproletariaat en vindt dat er eisen moeten worden gesteld: meer vrije tijd, betere voeding en huisvesting, behoorlijke verwarming in de winter.

 

De verslaggever van 'De Telegraaf' meldt dat mevrouw Roland Holst toegeeft 'dat niet alle mevrouwen over één kam geschoren kunnen worden, maar dat ze met allerlei 'gruwelbeelden en o, nog veel vreselijker, de aanwezige dienstmeisjes (allen in toilet de ville) tracht te doordringen van het wezenlijke nut van organisatie, teneinde als invloed bezittende vakvereeniging een einde te maken aan de misstanden'.

 

Maar dat is, zeker voor een deel, socialistische propaganda en met die 'vakvereeniging' lukt het dan ook niet erg. Niet alleen de mevrouwen vinden dat nodeloos radicaal, maar ook de meisjes zelf en zeker de meesten van hun ouders. Daar komt bij dat de kerken en veel sociale filantropen van oordeel zijn dat een meisje uit de volksklasse als dienstbode heel wat kan leren. Huishoudelijk werk vormt immers een ideale voorbereiding op het huwelijk. En de sfeer in een goed gezin is te prefereren boven die op de fabriek waar de meisjes weinig méér leren dan vuile praatjes en een brutale mond. 'Fabrieksmeiden' staan op de maatschappelijke ladder dan ook heel wat lager aangeschreven dan dienstbodes.

En het klopt natuurlijk ook wel dat er voor een volkskind dat het in haar 'dienstje' niet al te slecht treft, heel wat te leren valt: omgangsvormen die ze van huis uit niet kent een beetje algemene ontwikkeling, hygiëne en de fijne kneepjes van het huishoudelijke werk.

Moeder doet de was in de Maaslandse Vliet terwijl vader de wortelen afspoelt.

Afb. link: Moeder doet de was in de Maaslandse Vliet terwijl vader de wortelen afspoelt.

 

Veel meisjes vinden het maar wat interessant de dinertafel te dekken met damast, zilveren bestek en prachtige kristallen glazen. Ze zien de schilderijen aan de muur, ze horen de gesprekken tussen mevrouw en meneer over de schouwburgvoorstelling of die tussen de opgroeiende kinderen over de nieuwste mode of het leven op school. Veel dienstbodes profiteren later van de ervaringen die ze in betrekking hebben opgedaan en kunnen daardoor hun gezin meer geven dan ze vroeger thuis hebben meegekregen.

 

De dienstbodes hebben het toch vaak zwaar. Ze worden dikwijls bot behandeld, veel verdienen ze niet en de omstandigheden waarin ze moeten werken, laten nogal eens te wensen over. Maar de werkelijkheid is voor de meesten van hen toch minder neerslachtig dan in sommige kringen wel eens is gesuggereerd. En een aantal zal dat later ook volmondig toegeven.

 

De grote was[2].

Er is heel wat te doen op een boerderij. Vaak heeft een boerin een of twee dienstboden in huis om te helpen. Wanneer de oudste dochter de leeftijd heeft om de taken over te nemen, vertrekt de dienstbode. Moeder doet de was in de Maaslandse Vliet terwijl vader de wortelen afspoelt (zie foto). Op maandagochtend worden grote stamptonnen op het boenhok gerold. Vervolgens wordt er water in het grote fornuis gedaan en heet gestookt. Onder het fornuis branden takkenbossen om het water te kunnen verwarmen. In een van de tonnen wordt groene zeep gedaan en in de andere geschaafde Sunlight zeep. Het hete water wordt in de tonnen gedaan, vervolgens wordt de was gestampt, honderd keer aan de ene kant, honderd keer aan de andere kant. De witte was wordt uit het sop gehaald en direct op de bleek gelegd.

 

Al het goed moet door de zon gebleekt worden, om zo de vlekken eruit te laten trekken. Als de was dan een dag gelegen heeft, wordt de was opgehaald, in een ton met regenwater gespoeld en de andere dag buiten of op de zolder te drogen gehangen. In de dertiger jaren worden er zakjes chloor of blauwsel aan de witte was toegevoegd. Zelfs in de winter moet de was naar de bleek. Bij vorst worden de bevroren lakens en het andere goed ook pas aan het eind van de dag opgehaald en op een deel van de boenhokvloer gelegd. Door de 'stiem' (damp of wasem) uit de stal kan het wasgoed ontdooien.

 

De 'was doen' duurt wel twee dagen. Het donkere goed kan direct na het wassen, gespoeld en op het klerenrek gehangen worden. Het strijken gebeurt pas als alles goed droog is. Dit hangt natuurlijk van het weer af. Soms kan er pas op donderdag gestreken worden. In de winter is het dikke goed, gemaakt van keper, nauwelijks droog te krijgen. Soms is het zelfs op zaterdag nog niet droog, maar het moet de volgende dag wel aangetrokken worden. Op de zolder, waar niet gestookt wordt, is het drogen bij vochtig en kil weer een langdurige zaak.

 

Opmerking: Deze informatie is uit de jeugdjaren van mevrouw Zonneveld-Verkade en te dateren uit de jaren twintig van de 20e eeiuw. Mevrouw Berkhout-de Wit vertelt dat op zaterdagavond bij haar boerin de vele zwarte kousen alvast in sodawater te week worden gezet. In de dertiger jaren gebeurt het wassen nog niet veel anders.

 

Ramenwassende dienstboden. De foto is gemaakt door een onbekende fotograaf in circa 1900 en bevindt zich in het Stadsarchief van Amsterdam onder archiefnummer V.B.3d/Q5487.

Afb. rechts: Ramenwassende dienstboden. De foto is gemaakt door een onbekende fotograaf in circa 1900 en bevindt zich in het Stadsarchief van Amsterdam onder archiefnummer V.B.3d/Q5487.

 

Dienstbode en de wet[3]

De wettelijke positie van de dienstbode is tot 1909 geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Daarin wordt de dienstbode omschreven als 'huisgenote, met gansch haar persoon verbonden aan haar meester'. Verder wordt 'de meester' op het woord geloofd bij geschillen; alle plichten zijn voor de dienstbode.' Het gevolg van deze positie als ‘huisgenote’ is geweest, dat elke overheidsmaatregel als een ingrijpen in het privéleven van de werkgeefster of werkgever wordt beschouwd.

 

Omdat onder een arbeider wordt verstaan ‘iemand in dienst van een onderneming’ vallen dienstboden buiten alle wetten en wetsontwerpen die proberen iets te veranderen aan de werk- en woonomstandigheden voor dienstboden, terwijl er juist veel ongevallen in huis voorkomen. Dikwijls gebeurt het dat een dienstbode uit het raam valt bij het ramenlappen, of brandwonden oploopt bij het koken. Verschillende ontwerpen van ziekteverzekeringen zijn niet van toepassing op de dienstboden. De woon- en werkruimten van dienstboden vallen niet onder de woninginspectie. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat onder de dienstboden het hoogst aantal tbc- en bloedarmoede-patienten voorkomt. De regeling met betrekking tot de zondagsrust geldt niet voor dienstboden. Als in 1912 de liberaal Patijn voorstelt, om de arbeiders te definiëren als iedereen die in loondienst werkt, met de bedoeling, dienstboden ook op te nemen in de ziektewet, wordt dit voorstel verworpen. Eveneens wordt duidelijk, dat de werkdag van dienstboden niet aan banden gelegd kan worden. ‘Voor de inwonenden is geen regeling mogelijk’, stelt de SDAP in haar memorie van toelichting op het wetsontwerp van de 10-uren dag. ’omdat de verhoudingen te patriarchaal zijn, en omdat het een ingrijpen in de rechten van het gezin betekent, het privé-huishouden.’

 

In 1909 komt er een verbetering tot stand voor dienstboden: de wet tot regeling van het Arbeidscontract. Deze wet geldt ook voor dienstboden, al heeft Jhr. de Savorin Lohman (CHU) in de Kamer geprobeerd hen erbuiten te houden omdat hij het een te zware verplichting voor de werkgeefsters vindt en bovendien ‘bescherming van dienstboden is niet nodig, want als er iemand almachtig is, dan is het de dienstbode’....

 

Was op de bleek leggen.

Was op de bleek leggen.

 

 

Meer lezen: De vrijweek van de dienstbode.

 

 

Noten, bronnen en referenties:

Noten, bronnen en referenties:

1. Jenneken, 'Even terug in de tijd'.
2. Interview met W. Zonneveld-Verkade gehouden door Trudy Werner-Berkhout in mei 2002.
3. De Nederlandse dienstbode rond 1900, L. Hagoort en M. Spijkerman, in: Een tipje van de sluier, p. 100-102.

4. Stadsarchief Amsterdam. U 259.
Foto's: De foto's zijn in de loop van de jaren verzameld. De oorspronkele bron kon anno 2023 niet meer worden getraceerd.

 

 


Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl. Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorg-vuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen. Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen......... geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres (zie rode balk boven). Wij hebben ons uiterste best gedaan om de auteurs van teksten/citaten en copyrightbepalingen van afbeeldingen te achterhalen. Mocht je rechthebbende zijn en hierover vragen of opmerkingen hebben, neem dan contact op via e-mail. Lees ook de 'Disclaimer' en 'Privacy' voor méér informatie en laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek, dan weet ik waarvoor ik het doe.

Hoogeveen, 10 juli 2010.
Update: 8 augustus 2020.

Update: 19 november 2022.
Revisie: 18 december 2023.
Samenstelling: © Harm Hillinga.

Klik hier om naar het menu ARTIKELS te gaan.
Klik hier om terug te gaan naar de HOMEPAGE.
Top