BroedertrouwIn ballades wordt de landman bezongen en zijn leven geromantiseerd. De werkelijkheid voor degene die hun bestaan aan de grond ontlenen is echter verre van romantisch. De middeleeuwse lijfeigene wordt de loonslaaf van de 19e eeuw. Het werk is zwaar, de dagen lang, het loon karig en zijn leven somber. De werkers in het veen voeren, welhaast met de regelmaat van de seizoenen, actie voor een beter loon. De landarbeiders komen tegen het einde van de 19e eeuw in verzet tegen hun slechte omstandigheden.
De landman van voor 1800 is arm, vergeten en rechteloos. Hij is schatplichtig aan- en afhankelijk van bezitters en regeerders. Landarbeiders treffen we aan in dienst van grootgrondbezitters en kloosters. Bij de veelal kleine en arme boeren komt de landarbeider nog niet of nauwelijks voor. In de eerste decennia van de 19e eeuw groeit de groep loonafhankelijk landarbeiders. Volgens schattingen telt ons land in 1850 200.000 landarbeiders. Uit de beroepstellingen van 1889 en 1899 blijkt dat er dan 363.225 respectievelijk 388.225 mannen en vrouwen in de land- en tuinbouw werken. Direct na de 'Franse tijd' is er een betrekkelijke welvaart in het boerenbedrijf die aanhoudt tot 1817. Daarna treedt er een crisis in die duurt tot 1849. De periode 1849-1880 is er weer een van bloei. De boeren hebben goede inkomsten in die periode. Omstreeks 1880 zet de grote landbouwcrisis in. De Verenigde Staten en Argentinië komen met hun graanovervloed op de wereldmarkt. Denemarken begint de Nederlandse boter te verdringen. In Australië komt de margarineproductie en -export op gang. De Nederlandse landbouw, in tal van opzichten achterlijk en verouderd, kan de wereldconcurrentie niet aan. De crisis die, in tegenstelling tot die van 1817-1849, niet alleen de akkerbouw, maar ook de veehouderij en de tuinbouw treft, houdt zo'n vijftien jaar aan.
BollejagenIn de 19e eeuw is het in de gemeente Haskerland de gewoonte, dat de veenbazen zich, voor de aanvang van de veenarbeid, verenigen om het loon van de werklieden te bepalen. Zodra zij het onderling eens zijn delen de veenbazen de hoogte van het loon mee aan zijn arbeiders. In de regel aanvaarden de werklieden dit loon zonder enig verzet. Dit eenzijdige loonsysteem wordt lang niet overal zo voetstoots aanvaard als in Haskerland. Daar waar in groepen wordt gewerkt, zoals in het veen of bij de dijk- en kanaalaanleg, ontwaakt, anders dan bij de meestal alleenwerkende boerenarbeider, de gemeenschapszin. De werklieden, die bovendien gedurende het karwei gezamenlijk gehuisvest zijn, zijn minder afhankelijk van de veenbaas dan de autochtone werklieden met vast werk. De trekarbeid en het seizoenmatige karakter van het werk zijn daarbij van invloed. Gedurende de hele 19e eeuw is er in de venen regelmatig sprake van 'bollejeije' of 'bollejagen'. 'Bolje' is het Friese woord voor 'oproerig zijn'. De oudst bekende staking in de veenderij is die in Schoterland in 1810. Stakingen komen daarna wel meer voor, maar vanaf pakweg 1830 is het welhaast elk jaar raak in de ene of de andere turfwinning. Tot aan de jaren zeventig zijn de 'haarden van onrust' vooral te vinden in: Opsterland (Tijnje, Terwispel, Nijbeets) en Steenwijkerwold. In de periode 1870-1885 blijft het betrekkelijk rustig, maar daarna, in 1888 en 1890, zijn er zeer omvangrijke stakingen die niet tot enkele veenderijen beperkt blijven, maar vrijwel alle veenwinningen in het noorden treffen. Dat tussen 1870 en 1885 niet gestaakt wordt heeft alles te maken met een crisis in het veen. De vanaf 1875 dalende lonen worden door de werklieden geaccepteerd aangezien de prijs van de turf ook almaar daalt. In 1888 is de rek er echter uit. In Nieuw-Amsterdam breekt op 16 april een staking uit die binnen twee dagen tot succes leidt. De staking slaat over naar andere verveningen in het noorden van Drenthe en bereikt daarna ook de Friese veengebieden. De staking is massaal en gedisciplineerd. De staking kent niet alleen de eis van hoger loon, maar richt zich ook tegen de gedwongen winkelnering. Rond 12 mei komt het overal tot een vergelijk. De lonen stijgen een beetje en de werklieden gaan weer aan het werk.
Gedwongen winkelneringTwee dagen na afloop van de stakingen van 1888 debuteert Ferdinand Domela Nieuwenhuis in de Tweede Kamer met een interpellatie. Dat de problemen van gewone werklieden in het parlement aan de orde worden gesteld is ongekend en geeft de werklieden een gevoel van erkenning. Voor het eerst zijn de Handelingen der Tweede Kamer een bestseller en raken uitverkocht. In de interpellatie deelt Nieuwenhuis mee, dat de veenarbeider bij een arbeidsdag van 14 à 16 uur /6, - per week verdient. Zijn betoog richt zich echter vooral op het kwaad van de gedwongen winkelnering. Hij verlangt een wettelijke regeling. De gedwongen winkelnering is in de venen wel de ergste misstand. Veenarbeiders zijn gedwongen te kopen in de winkel van de baas tegen hogere prijzen en mindere kwaliteit dan in de gewone winkel. Tien pond roggebrood kost 32 cent, maar bij de veenbaas 39 cent. Een pond spek kost 31 cent, bij de veenbaas 39 cent. Gemiddeld zijn de prijzen bij de veenbaas 25% hoger. Wordt er naar de zin van de baas door een veenarbeider te weinig in zijn winkel gekocht, dan is er voor hem het volgend jaar geen werk meer. In de winter kan de arbeider bij de veenbaas borgen, maar die schuld moet in het voorjaar wel worden inverdiend. Vaak krijgen de werklieden hun loon niet eens in handen, maar moeten ze het doen met een lopende rekening. In alle opzichten zijn de veenarbeiders met handen en voeten gebonden aan de veenbaas. De reacties in de kamer op de interpellatie van Nieuwenhuis zijn ronduit cynisch. De liberaal Van der Feltz reageert met de opmerking, dat de arbeiders maar sparen moeten en het ARP-kamerlid Oppedijk stelt: ‘Wanneer aan de bevolking in de venen spaarzaamheid en orde geleerd waren in plaats van socialistische theorieën, zouden er geen werkstakingen hebben plaats gehad’. Begin juli 1888 dient Nieuwenhuis een wetsontwerp in tegen de gedwongen winkelnering. Bijna een jaar later op 15 mei 1889 deelt de minister van justitie mee, dat hij zelf met een wetsontwerp zal komen. Dat wetsontwerp komt er, maar wordt, nadat Nieuwenhuis niet in de Kamer is herkozen, ijlings weer ingetrokken. Het zal tot 1907 duren aleer er een wet tot stand komt.
BroedertrouwOp 27 november 1889 zitten in de herberg van Jinstje Scholten in de Friese gemeente Het Bildt zo'n 50 landarbeiders bijeen. Zij hebben gehoor gegeven aan een oproep in de krant geplaatst door de landarbeiders: Durk Kuik en Jan Stap. De vergadering start rustig, maar als een van de vergaderaars zijn hart lucht over het onrecht op het platteland, lopen de gemoederen snel op. Afgegeven wordt op het systeem van koppelbazen en ook de grieven omtrent de slecht betaalde vrouwen- en kinderarbeid komen aan de orde. In deze stemming wordt de hoofdzakelijk uit landarbeiders bestaande vereniging "Broedertrouw" opgericht. Germ van Tuinen, visser en landarbeider uit Lieve Vrouwenparochie, wordt gekozen tot voorzitter en Jan Stap, uit Sint Jacobiparochie, tot vice-voorzitter. Het nieuws van de oprichting van Broedertrouw gaat als een lopend vuurtje door Het Bildt. Het aantal leden neemt snel toe. Het doel van de vereniging luidt: "De vereniging stelt zich ten doel lotsverbetering der arbeiders in de eerste plaats. Niettemin zal zij de overige belangen der arbeiders in 't bijzonder en van de vierde stand in het algemeen, niet uit het oog verliezen. Met alle ten dienste staande middelen zal zij trachten dit doel te bereiken".De afdeling St. Jacobiparochie van Broedertrouw formuleert in het voorjaar van 1890 haar looneis en legt die voor aan de boeren. In de regel wordt zo'n negen cent per uur betaald. Broedertrouw wenst een loon van twaalf cent. De boeren weigeren op het voorstel in te gaan met als gevolg dat op 17 mei de landarbeiders het werk neerleggen. Binnen een week wordt de looneis ingewilligd. De afdeling St. Annaparochie slaagt er direct daarna in dezelfde looneis ingewilligd te krijgen. De poging van Broedertrouw om tot een loonactie te komen voor geheel Noordelijk Friesland mislukt echter. Op een bijeenkomst, door Broedertrouw bijeengeroepen, verschijnen achtentachtig bestuursleden van landarbeidersverenigingen uit veertien plaatsen. Maar de organisaties buiten Het Bildt voelen zich te zwak om aan een loonactie deel te nemen. Op de bijeenkomst wordt ook gesproken over een landelijke landarbeidersbond, maar tot besluiten komt het niet.
Beide partijen in de staking zijn onwrikbaar. De staking duurt tot in de winter voort. Veel stakers vinden elders werk. De boeren krijgen de oogst met veel moeite en met hoge kosten binnen. Met de geldelijke steun die Broedertrouw weet in te zamelen worden de stakers in de winter aan het vlasbraken gezet. In het voorjaar van 1891 laait de strijd weer op. Broedertrouw stelt dezelfde eisen als het jaar ervoor. De staking verbreedt zich tot de hele gemeente. Herhaaldelijk komen stakers in botsing met de politie. De boeren besluiten de leden van Broedertrouw voortaan niet meer in dienst te nemen. Ondanks dat de stakingsuitkering laag is, vaak niet meer dan f2,50 per week, houden de ongeveer 500 stakers het een tijdlang vol. Als blijkt dat de boeren zelfs in de drukke oogsttijd niet toegeven, begint de staking te verlopen. Velen bedanken voor de bond en gaan weer aan het werk. Begin september wordt de staking beëindigd. Niet alleen de staking is verloren, maar ook de organisatie gaat teniet. In 1892 vormt Broedertrouw zich om tot een gewone afdeling van de Sociaal Democratische Bond; er zijn dan nog maar 23 leden over van de ruim 600 op het hoogtepunt van de organisatie.
Landarbeiders organiseren zichHet gaat de boeren na 1900 steeds beter. De landarbeiders merken van deze zichtbare vooruitgang, de toename van werkgelegenheid daargelaten, maar bitter weinig. Het kan niet anders of op deze zo eenzijdige ontwikkeling moet een reactie komen. Er zijn twee gebeurtenissen die een nieuwe stoot geven aan de geschiedenis van de agrarische vakbeweging. De eerste is de oprichting van de Bond van Zuivelfabrieksarbeiders, voorloper en één van de twee zuilen van de moderne landarbeidersbond. De tweede gebeurtenis is een nieuwe stakingsbeweging onder de land- en veenarbeiders.Het is Marten Kalsbeek, werkzaam op de zuivelfabriek te Warga, die het initiatief neemt tot het oprichten van de bond. Hij nodigt de zuivelwerknemers uit afgevaardigden te zenden naar een bijeenkomst te Leeuwarden. Uit zestien plaatsen is er een vertegenwoordiging op de bijeenkomst aanwezig en uit nog eens veertien plaatsen is een adhesie gestuurd. De bond wordt opgericht, met Kalsbeek als voorzitter, en besluit onmiddellijk een fonds in te stellen om collega's die ontslagen worden vanwege hun lidmaatschap te kunnen steunen. In 1901 is het overal in het agrarische bedrijf onrustig. In de venen, in de landbouw en zelfs in de tuinbouw en het zuivelbedrijf zijn er stakingen voor loonsverbetering. Van de 53 in dat jaar geregistreerde stakingen zijn er dertig in het agrarische bedrijf. Vooral de landarbeidersstaking in het Oldambt maakt indruk. Alhoewel er in 1897 een Nederlandse Bond van Landarbeiders is opgericht door het opnieuw opgerichte Broedertrouw in St. Jacobiparochie en een zusterorganisatie met dezelfde naam in Enkhuizen is er geen sprake van een landelijk opererende organisatie. In 1900 zijn er 21 landarbeidersverenigingen met 1.375 leden. Zes van deze verenigingen zijn rooms-katholiek en vijftien zijn neutraal of sociaal-democratisch. In de eerste jaren van de Bond van Zuivelfabrieksarbeiders vlot het niet met het aantal leden. Opgericht met 180 leden is de bond vier jaar later nog maar tot 304 leden gegroeid. Vier vraagstukken houdt de jonge organisatie bezig: lonen, arbeidstijden, vrije dagen en pensionering. De rij van vele acties die de bond zal voeren, wordt geopend met het verkrijgen van één vrije dag om de acht dagen. Het voorstel voor deze vrije dag wordt naar dertig fabrieksbesturen gestuurd. Slechts één neemt de moeite om te antwoorden. Antwoord geven aan een organisatie van werknemers wordt door de meeste bedrijven nog als ver beneden hun stand beschouwd, maar ondanks dat wordt in meerdere fabrieken zwijgend het verzoek om een vrije dag ingewilligd. De lonen in de zuivel stijgen onder druk van de organisatie. De bond komt, na het overlijden van Van Kalsbeek in 1904, onder leiding van Pieter Hiemstra die in dat jaar tot voorzitter wordt gekozen. Hiemstra is een energiek man en onder zijn leiding, met name nadat hij in bezoldigde dienst is gekomen, zal de Bond zijn vleugels uitspreiden ook buiten Friesland. De Bond van Zuivelfabrieksarbeiders zal negen jaar zelfstandig bestaan om dan te fuseren met de landarbeiders. In 1907 wordt, met steun van het NVV, de Nieuwe Nederlandse Landarbeidersbond opgericht, die zich onmiddellijk bij het NVV aansluit. De steun van het NVV valt te begrijpen tegen de achtergrond dat de in 1897 opgerichte Nederlandse Landarbeidersbond aangesloten is bij het Nationaal Arbeidssecretariaat (NAS) en het NVV dus geen landarbeiders in zijn gelederen telt. In 1908 sluit de Bond van Zuivelfabrieksarbeiders zich eveneens aan bij het NVV. Nu beide bonden, actief in de agrarische bedrijfstak, lid zijn van dezelfde vakcentrale groeit het inzicht dat samenwerking verstandig is. Zowel de landarbeiders als de zuivelbereiders hebben immers te maken met dezelfde werkgever. Het zijn de boeren die eigenaar zijn van de coöperatieve melkfabrieken. Het duurt niet lang of er wordt tot fusie besloten. Op 23 februari 1909 smelten beide organisaties ineen tot de Bond van Arbeiders in Landbouw- en Zuivelbedrijf. In 1912 zal 'tuinbouw' nog aan de naam worden toegevoegd. De gefuseerde bond telt 1.087 leden, 767 uit de zuivel en 310 landarbeiders. Voorzitter van de nieuwe bond is Pieter Hiemstra; hij zal dat tot 1938 blijven.
Aanvallen en verdedigenWie zich realiseert dat in het begin van de 20e eeuw nog geen enkele arbeidsovereenkomst in de landbouw bestaat, kijkt wat verbaasd naar de resultaten die enkele tientallen jaren later genoteerd kunnen worden. In 1920 zijn 53 CAO's met 3.850 werkgevers voor 11.900 werknemers. Tien jaar later is dat gegroeid tot 158 CAO's met 6.233 werkgevers voor 31.342 werknemers.
Landarbeiders gaan internationaalGrensarbeid is onder landarbeiders geen onbekend verschijnsel. Zijn het vóór 1880 onze oosterburen die naar ons land komen tijdens de maai- en oogsttijd, na 1880 is van het omgekeerde sprake. In Duitsland is er rond 1900 al sprake van een sterke vakbeweging. Tal van 'Hollanders' komen in Duitsland met vakactie in aanraking. Pieter Hiemstra kan tot voorbeeld dienen. Driemaal werkt hij als melkknecht in Duitsland. Hij maakt er kennis met de Duitse vakbeweging en leert er Duits spreken, hetgeen hem later ten nutte zal zijn. Het is tegen deze achtergrond dan ook niet vreemd dat het initiatief tot oprichting van de Internationale Landarbeiders Federatie (ILF) in Nederland ligt. De statuten van de Nieuwe Nederlandse Landarbeidersbond bepalen al bij oprichting dat een middel is: samenwerking zoeken met buitenlandse landarbeidersbonden. Het duurt echter tot 1920 aleer het bestuur van de bond besluit naar Berlijn te gaan om met de Duitse zusterorganisatie te overleggen. Op dat tijdstip zijn in Berlijn ook de zusterorganisaties uit Denemarken en Zweden aanwezig. Hiemstra reist daarna door naar Frankrijk om ook de Franse Landarbeidersorganisatie te interesseren. De Engelse- en Italiaanse landarbeidersbond stemmen eveneens in met het Nederlandse initiatief. Op een conferentie te Amsterdam op 17 tot 19 augustus 1902 wordt de Internationale opgericht. Er sluiten zich bonden aan uit 10 landen met gezamenlijk meer dan 2 miljoen leden. Het secretariaat van de Internationale wordt in Amsterdam gevestigd. Hiemstra wordt tot secretaris-penningmeester gekozen.De landarbeidersstaking van 1929 in het Oldambt Op 1 mei brengt een groep jonge mannen de meiboom naar het dorp om er rond te dansen en de jonge meiden te ontmoeten. Op 1 mei 1798 komt de eerste grondwet tot stand onder de Bataafse Republiek met vrijheid van godsdienst, vergadering, drukpers en het kiesrecht is beter geregeld dan in de grondwet van 1848. In Noord Amerika is 1 mei "Moving Day", bestaande contracten worden vernietigd en nieuwe aangegaan. Op 1 mei 1890 vinden in Europa de eerste 1 meivieringen plaats met als thema 8 uur werken, 8 uur slaap en 8 uur vrij. Het stamt uit het verleden om op deze datum de contracten op het platteland aan te gaan, te vernieuwen of te verbreken. Duidelijk is het aan seizoenen gebonden, de boer heeft meer volk nodig om te ploegen, te zaaien en te kunnen oogsten. 1 mei wordt niet voor niets op die datum gevierd. Het grootste landarbeiders conflict van Nederland
ELTJO SIEMENSTegenstellingen tussen boeren en landarbeiders hebben regelmatig geleid tot strubbelingen en tot confrontaties. Dit is het geval in 1889, 1893, 1929, 1949 en ook in 1953. Lage lonen, lange werkdagen en een slechte huisvesting zijn de basis van ongenoegen en leiden tot verzet bij de arbeiders. In 1929 breekt er een landarbeidersstaking uit, die weliswaar niet door de arbeiders wordt gewonnen, maar wel een martelaar oplevert.Er vinden schermutselingen plaats tussen de marechaussee en betogende stakers. Schermutselingen, die worden gadegeslagen door de dorpelingen. Terwijl de 31-jarige Eltjo Siemens, groenteventer van beroep, tegen de deurpost van de tabakswinkel van Glazenburg, staat toe te kijken, wordt hij getroffen door een verdwaalde kogel en bezwijkt aan de opgelopen verwondingen. Een feitelijke buitenstaander wordt symbool van de strijd van de arbeiders. De betrokkenen hebben de dood van Siemens anders beoordeeld. Op de begraafplaats van Finsterwolde wordt een monument opgericht, met daarop vermelding van het gebeuren. Na afloop van de staking De situatie verandert binnen een jaar, in 1930 gaan de lonen met 10 % omhoog zoals afgesproken is in de zgn. "Groninger Overeenkomst", een soort poldermodelovereenkomst die de grootste escalaties voorkomt. Inmiddels is er een economische crisis uitgebroken en dalen de graanprijzen zo sterk dat tientallen boeren failliet gaan. De ergste nood wordt geledigd door een stelsel van subsidies voor de boeren. De rust keert weer, maar de tegenstelling tussen boeren en werknemers in dit deel van het land werkt tot de huidige dag nog door. Tussen 1913 en 1931 kunnen we in Oost Groningen 13 geregistreerde stakingen van de NLB tellen die alleen voor de landbouw gelden! Als we de conflicten in het veen en de strokarton meetellen wordt het 23. Indien we de niet geregistreerde conflicten meetellen wordt het getal nog beduidend groter. Maar herenboeren bestaan niet meer en het werk is veranderd in een eenzaam bestaan op de tractor, voor de boer wel te verstaan.
Wil je meer lezen over dit onderwerp:
Referenties, bronnen en literatuur:
|