Het overlijden van Jantje Oomkes

 

Het graf van Jantje Oomkes in Beerta. Bron: Online-Begraafplaatsen.nl.
Het graf van Jantje Oomkes in Beerta. Bron: Online-Begraafplaatsen.nl.

 

In Beerta en omgeving is het groot nieuws als bekend wordt, dat mejuffrouw Jantje Oomkes op 22 april 1855  ‘op den Huize Huningaborgh in den hoogen ouderdom van ruim 87 jaar’ is overleden. Jantje Oomkes is niet zomaar iemand. Ze is het enige kind van Jan Oomkes en Censke Hesse en een rechtstreekse nazaat van de vermaarde Sebo Huninga. Jantje woont ook nog in de oude borg van Sebo Huninga die ze van haar voorouders heeft geërfd, op de plek waar nu boerderij Huningaheerd staat, schuin tegenover ‘de Chinees’. Jantje is excentriek én vooral heel rijk en bewoont op haar hoge leeftijd de eeuwenoude donkere borg met al zijn schatten uit voorbije eeuwen in grote soberheid. Alleen het vertrouwde personeel kent de weg in het huis.

 

Als we de krant moeten geloven, heeft Jantje een goed hart, ‘mild en weldadig als zij was, verliezen de armen veel in haar, daar dezen nooit haar deur voorbij gingen, zonder eene gift te hebben ontvangen….’

 

Als Zijne Majesteit Koning Willem op 24 april 1852 een bezoek brengt aan Winschoten en op zijn rijtoer ook door Beerta komt, is dat voor de stokoude Jantje reden om de koning een eerbetoon te brengen. Ze laat de borg versieren en laat zich, hoewel ze nog zelden buiten komt, op een stoel naar buiten dragen, om zo de koning vanaf het erf te kunnen aanschouwen. Jammer is het volgens de krant, dat de koning hiervan niet op de hoogte is en met de blik op oneindig in volle vaart de borg voorbij rijdt.

 

Nog net voor haar dood, op 13 maart 1855 vervoegt Jantje zich bij notaris Haitzema Vietor in Winschoten voor het opmaken van een testament.  Daarin deelt ze een paar legaten uit aan verre familieleden, maar ook aan Beertsters als Geesien en Geertje Jongst en aan Johannes en Meinke Jongst. Verder aan schoenmaker Wilko Emmens (100 gulden), en zo zijn er nog enkele. De rest is, volgens het testament, voor de ‘rechtmatige eigenaren’. En dat zorgt later voor grote problemen. In de kantlijn van het testament bepaalt Jantje bovendien, ‘dat mijn ligchaam na overlijden in de kerk der Hervormden te Beerta worde begraven…’ De notaris heeft vast even geglimlacht, want het begraven in kerken is dan al dertig jaar verboden. Maar goed, de bewoners van de Huningaborg hebben eeuwen lang als een van de weinigen, het recht van begraven in de kerk gehad en ook Jantje denkt van dit recht nog gebruik te kunnen maken… Het testament ondertekenen kan Jantje niet meer, volgens de notaris een gevolg van jicht in de vingers… [1].

 

De dame is zeer vermogend, zo fluistert men. Ze verpacht boerderijen en landerijen, maar heeft geen kinderen of naaste familie, zodat vreemden zich met de afwikkeling van de erfenis moeten bezighouden en dat zorgt voor een jarenlange strijd. Het is bij niemand bekend wat er zich nu eigenlijk achter de muren van de eeuwenoude borg bevindt. Banken zijn nog niet algemeen en veel mensen bewaren hun kapitaal gewoon thuis. Om daar inzicht in te krijgen ondernemen de executeuren testamentair op maandag 14 april 1855 een zoektocht in de woning aan de weg van Winschoten naar Beerta. Als snel doen de geruchten de ronde, ze zouden een kamer hebben ontdekt ‘die in geen veertig jaren door een menschelijke voet was betreden’, aldus de krant. 

 

Daar zou ergens een groot kapitaal zijn aangetroffen. De krant spreekt van 9 á 10.000 gulden in oud muntgeld, geld, dat wordt overgedragen aan de kantonrechter, die het en in bewaring geeft aan notaris Vietor uit Winschoten. Het opsporen van de rechtmatige erfgenamen blijkt niet eenvoudig. In januari 1858 worden ‘de onbekende erfgenamen van Jantje Oomkes’ via een advertentie opgeroepen  zich te melden bij de rechtbank.

 

Vooralsnog lijkt het er op dat de afhandeling kort daarna zijn beslag zal krijgen. De familie Siertsema, een oud geslacht van landbouwers en predikanten roeren zich en in 1860 wordt eindafrekening gedaan, maar het lijkt er op, dat er toch nog  een stuk onverdeelde erfenis aanwezig is. Ruim dertig jaar lang horen we niets meer van de erfenis, totdat  in december 1892 in de kranten plotseling berichten verschijnen over vermeende  erfgenamen, die menen dat Jantjes nalatenschap van 8 ton in handen is gekomen van personen die daartoe niet gerechtigd zijn.

Er dient zich een zekere J.C. Huender aan, die zich opwerpt als zaakwaarnemer van de erfgenamen, hij kondigt aan dat een brief over de zaak naar de koningin zal worden gezonden.

 

In 1894 vinden we opnieuw een aantal oproepen in de kranten, waarin vermeende erfgenamen worden verzocht zich te melding in Hotel Bouwman te Appingedam. Initiatiefnemers zijn dan D. van Doeselaar en H. Oomkes. Volgens beide heren moet er van de erfenis nog 6 ton worden verdeeld.

 

Ook andere, zich als zaakwaarnemers opwerpen, plaatsen oproepen. Tegen betaling van 6 gulden kan een ieder die meent te kunnen delen in de erfenis zich melden. In juli 1895 vindt er een bijeenkomt van 94 personen plaats in café Bierling in de Pelsterstraat.

 

Het wordt februari 1910. Er komt een nieuwe oproep van Van Doeselaar en Oomkes aan de vermeende erfgenamen om samen te komen in het café van Vorstenbosch in Groningen. ‘ Er zal een zeer belangrijke mededeling worden gedaan…’ , zo lokken ze de mensen die als ‘erfgenamen’ grif betalen voor de juridische bijstand van beide heren. . Je weet maar nooit… De kranten genieten met volle teugen van de hebberige ‘erfgenamen’ en schrijven levendige verslagen van de vergaderingen in de kranten. 

 

Opnieuw komt een nieuwe zaakwaarnemer in beeld, de heer H. Mulder, die ook een vergadering uitschrijft. Vermakelijk zijn de verslagen  waarin duidelijk blijkt, dat de erfgenamen zelf ook niet meer in de goede afloop geloven. Ze zijn als het ware een grote familie geworden, vertellen elkaar smakelijke anekdotes, maken grappen. Zoals tijdens de vergadering van 20 maart 1910 in het Wapen van Zuid-Holland in Groningen. We zijn daarmee gekomen in het jaar 1910, 55 jaar na Jantjes dood…[2].

 

Wat de kranten schrijven

Bijna zestig jaar lang houdt de erfenis van de ongehuwde dame de gemoederen bezig.  Hieronder een krantenverslag van de bijeenkomst van vermeende erfgenamen in Groningen in maart 1910, een bijeenkomst die zoetjesaan alle tekenen van een klucht aanneemt. Voor wie nog meer wil lezen, kan ook nog het andere verslag uit de Veendammer lezen.

 

Het is zondagmorgen. Daar zitten ze bij Vogelzang, de erfgenamen van Jantje Oomkes, althans een groot deel van hen. Van alle kanten zijn ze gekomen, in de hoop, dat de commissie een vorige vergadering uit hun midden gekozen, nu toch eens goede resultaten melden kan. Bij groepjes hebben ze plaatsgenomen aan een soort van bestuurstafel. Niets is te bespeuren van afgunst en nijd, zoals wel eens bij erfgenamen, geen loense gezichten, integendeel alles is pais en vree. Roerend is men het eens. De zaak moet nu maar uit de voeten, ze willen nu ook wel eens centen zien, ze hebben nu lang genoeg gewacht.

 

Druk geredeneer onderling. Met alle mogelijke moeite wordt het eindelijk stil en dan blijkt, dat het resultaat van de commissie nihil is. Ze hebben onderzoek gedaan, ze zijn in Winschoten bij de heren geweest, maar men weet wel, het is kwaad kersen eten met grote heren. Is het geld er nog wel, wordt gevraagd. Ja, het is er nog wel, maar het zit bij familie te Groningen.

 

Daar komen de paperassen voor de dag, uit alle mogelijke zakken, o.a. nog een huwelijkscontract uit het laatst van de 18de eeuw. Maar is daar dan niets aan te doen? 't Is toch wel vreemd, dat er geen recht wordt gedaan en dat nog wel in Nederland, wordt er opgemerkt. Midden tussen deze voor hen zo gewichtige discussie over de vraag, of het geld er nog is, en waar dan, de nuchtere  vraag: „Heeft ook iemand de vorige verkeerde paraplu meegenomen?" Er volgt geen antwoord, wat kan hen die plu immers schelen? De erfenis, daar is toch om begonnen, als die maar los komt dan kan hij er immers zoveel kopen als hij er hebben wil.

 

Hoeveel of de erfenis dan wel bedraagt, een goeie ton, twee ton, tot 4 miljoen, op een klein beetje steekt het niet. In elk geval, wel de moeite waard er zich dik over te maken. „Neem een advocaat", wordt door een wijselijk aangeraden, zo schieten wij geen zier op. „Die kun je niet krijgen," roept een ander „ze zijn allemaal met hetzelfde sop overgoten ze zijn veel te beste maatjes met die familie die de centen onder zich heeft."

 

En nu volgt een heel relaas, wat hem al overkomen is. Zijn vader heeft er ook al f 200 aan gespendeerd maar helpen, ho maar. Toch vindt het idee, om een advocaat te nemen, algemeen weerklank. Om een kabeljauw te vangen, moet men een schelfvis uitwerpen en als alle belanghebbenden mee willen betalen, dan wordt het zo duur niet.  Oppassen is echter de boodschap, die lui zijn zoo glad als een aal.

 

En onder algemeen geroezemoes en getik van stilte, waarbij wel tien voorzittershamers dienst schijnen te doen, wordt besloten, dat een paar der aanwezigen pogingen in het werk zullen stellen, een advocaat  voor het zaakje te vinden, die zich bereid verklaart dit nu eindelijk eens op te knappen. Gelukt het hen er één op te duikelen, dan volgt er weer een vergadering.

 

“En zoo toog men weer naar huis, zich in stilte afvragend: „zou het nu toch voor mekaar komen? Maar wie denkt, dat het gepraat en geredeneer was afgelopen, hij vergist zich deerlijk”.

 

Op straat en in den trein wordt er nog eens een hartelijk woordje over gesproken. Een biedwaardige matrone verklaart zelfs dat de gevangenis in Winschoten gebouwd is van  Jantje Oomkes' centen. Is dit werkelijk het geval, nog menigmaal zal voorzeker haar nagedachtenis door de bewoners van dit gebouw worden verwenst…, aldus het Nieuwsblad van het Noorden[3].

 

De erfenis van Jantje Oomkes.

Nog altijd zijn de belanghebbenden bij de erfenis van de in 1855 te Beerta overleden juffrouw Jantje Oomkes in de weer, om te trachten de erfenis te bemachtigen, die er naar hun mening nog moet zijn. Onlangs is er in een vergadering van een zeventigtal mensen een commissie benoemd, die er nog maar eens, voor aller rekening, op onderzoek zal uittrekken, en gisteren heeft die commissie rapport uitgebracht in een in het café Vogelzang belegde bijeenkomst.

 

Het is een eigenaardige vergadering, Van alle kanten zijn ze weer gekomen, de belanghebbenden, vol hoop op goede resultaten van de commissie, en altijd overtuigd van hun goed recht op de erfenis. De commissie heeft niet veel te vertellen. Zij heeft in Winschoten weinig bereikt. Zij is meer dan ooit overtuigd van de rechtmatigheid van de aanspraken, maar zij heeft bij autoriteiten in Winschoten al evenmin, steun kunnen vinden als ergens anders. Die heren in Winschoten, ze zijn het helemaal eens met de heren in Groningen. En in Groningen zitten de centen, bij mensen die wederrechtelijk de nalatenschap onder zich houden, dat is zo ongeveer de mening der commissie.

En om die beweringen waar te maken, komt een van de commissieleden met een heel relaas van zijn persoonlijke ervaringen, daarop neerkomende dat er eigenlijk geen recht is in ons lieve landje. „Den mout we 'n advokoat nemen ",  aldus een van de erfgenamen. Maar de man zwijgt als hem wordt verzekerd dat de ‘advekoaten aaltenduvel geliek’ zijn. Om dat te bewijzen, komt de eerste spreker met een hoop papieren voor de dag en ook anderen laten zich niet onbetuigd in het vertonen van oude documenten. En al die papieren, waaruit misschien niemand iets wijzer wordt, doen de ronde en worden gretig ingekeken.

 

Hier en daar komt er zelfs een ‘aantekeningsboekje’ voor den dag en wordt er een cijfer of een naam genoteerd. Je kunt nooit weten waarvoor het nog goed is. Ze hebben trouwens heel wat van die beduimelde briefjes uit tabaksdoos of horlogekast te voorschijn gehaald en één is er zelfs, die dichter naar de mensen van de krant toeschuift met een „'k heb misschain wat veur joe", en een papier te voorschijn haalt.

 

Roelof Hopkes..... Berend Hopkes.... nog meer namen staan er op. En dan komt er ter verduidelijking: „Ik bin om zoo te zeggen 'n vrouws bruier van 'n klainzeun van ain de van Oomkessen en nou mout joe mie ais vertellen houveul wie d'er van kriegen",  maar er is geen een van de persbroeders, die daar een antwoord op weet, zou je dan je geloof in de kranten niet verliezen?

 

Inmiddels zitten de erven nog in hun algemene beschouwingen. Over de mensen die het geld vasthouden dat hun toekomt, over de praktijken van de zaakwaarnemers die wel hun voorschot en wel een mud ‘eerpels’ hebben willen, maar de zaak niet verder brengen.

 

Een bejaarde boer vertelt van een ‘old kerkbouk woar aal de noamen en de landhuren instonden’. Een ander heeft na een wandeling van 'n Daam noar Pekel nog niets bereikt, een derde z'n vader heeft vijftig jaar geleden er ook al eens 'n twaionderd gulden an spandaïerd." En zo gaat het door.

 

Het is een meer aan gezellige samenkomst, die landdag van Jantje Oomkes' erfgenamen. Er wordt heel wat heen en weer gepraat, maar volmaakt eens zijn ze het als een van de heldere koppen komt met het betoog: „Wie mouten mit 'n aander strieden; het kost geld, dass 'n ding dat zeker is, moar wie mouten der veur zörgen dat w' onze centen nait op heegen en stroeken leggen”. Als gevolg waarvan ten slotte wéér een commissie wordt gekozen die een advocaat zal raadplegen. „Op hoop van zegen" zal dus de leus blijven van Jantje Oomkes' erfgenamen.... aldus de Veendammmer Courant [4][5].

 

Hoe het echt allemaal is afgelopen, wat er met de erfenis is gebeurd, dat vertellen de kranten niet.....

Dit verhaal en de verslagen in de kranten staan enigszins haaks op hetgeen in de Staatscourant van 1858 is verschenen. Daarin staat vermeld dat Jan Siertsema de uitvoerder van de erfenis van Jantjen Oomkes zou zijn. Dat is niet zo vreemd want de familie Siertsema heeft ook de Huningaheerd in Oostwold in bezit gehad en bovendien is Jan Siertsema advocaat geweest en zal hij in die functie de uitvoerder van de erfenis van Jantjes Oomkes geweest zijn. Zie: 'Over het geslacht Siertsema'. Van der Aa schrijft dat Jan Siertsema ook de eigenaar van de Huningaheerd zou zijn en niet Jantjes Oomkes. Dit is echter een misvatting.

Mijn vermoeden is wel, dat de Siertsema's in Groningen de wettelijke erfgenamen van Jantjen Oomkes zijn geweest.

 

Met dank aan Jan P. Koers, Scheemda, Facebook 2017

 

Noten, bronnen en referenties:


Noten, bronnen en referenties:

1. Jan P. Koers, Scheemda, 2 oktober 2017.

2. Jan P. Koers, Scheemda, 7 oktober 2017.

3. Nieuwsblad van het Noorden, 22 maart 1910.

4. Veendammer Courant, 23 maart 1910.

5. Jan P. Koers, 9 oktober 2017.

Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl. Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen. Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen......... geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres (zie rode balk boven). Wij hebben ons uiterste best gedaan om de auteurs van teksten/citaten en copyrightbepalingen van afbeeldingen te achterhalen. Mocht je rechthebbende zijn en hierover vragen of opmerkingen hebben, neem dan contact op via e-mail. Lees ook de 'Disclaimer' en 'Privacy' voor méér informatie en laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek, dan weet ik waarvoor ik het doe.

Hoogeveen, 30 september 2022.
Revisie: 14 november 2023.
Samenstelling: © Harm Hillinga.
Klik hier om naar het menu ARTIKELS te gaan.
Klik hier om terug te gaan naar de HOMEPAGE.
Top