De munt van de Groninger Ommelanden (1)

Muntslag tussen 500 en 900
Het gebied van de Romeinen wordt overgenomen door Frankische koningen uit het Merovingische huis. Deze blijven met name de gouden Romeinse munten (de solidus=schelling en 1/3 solidus = tremisse) gebruiken, maar deze vanaf de 6e eeuw zelf slaan. Vooral de tremisses uit Dorestad (Duurstede) geslagen tussen 625 en 650 zijn bekend.

Vanaf ongeveer 650 stopt de aanvoer van gouden Romeinse en Byzantijnse munten. Hierdoor daalt het goudgehalte van de Merovingische munten en vanaf 670 worden voornamelijk zilveren denarii (denarius = penning) geslagen van +/- 1,2 gram.

In Noord-Nederland wonen de Friezen. In de tweede helft van de 7e eeuw gaan zij zilveren munten slaan, sceatta’s, die aanvankelijk sterk lijken op de Merovingische penningen. Als in 790 het noordelijk kustgebied bij het Frankische rijk komt, stopt de aanmunting van sceatta’s.Pepijn de Korte

Begin 8e eeuw krijgen de hofmeiers van de Merovingische koningen zoveel macht dat in 751 hofmeier Pippijn de Korte de laatste koning in een klooster stopt en zichzelf tot koning laat kronen (751-760). Hiermee begint het tijdperk der Karolingers (naar Pippijns’ zoon Karel de Grote). Ook Pippijn en Karel de Grote (768-814) laten zilveren penningen slaan, o.a. in Dorestad. Na 790 laat Karel de Grote zilveren penningen slaan 1,7 gram, gelijk aan 1/240 van een Karolingisch pond. Deze nieuwe penningen vertonen voor het eerst weer een duidelijk leesbaar omschrift.
Karels’ zoon Lodewijk de Vrome (814-840) en diens opvolger keizer Lotharius I (840-855) zetten dit voort en de eerste laat tevens een gering aantal gouden solidi slaan. De sterke handel met de Friezen blijkt wel uit de vele frieze nabootsingen van deze penningen en solidi.

Tussen 840 en 880 loopt alle handel sterk terug ten gevolge van de machtstrijd tussen Lodewijk’s zonen en invallende Noormannen, zodat vrijwel alle muntslag stil komt te liggen na 880.

Muntslag tussen 900 en 1300
Na de verdeling van het Karolingische rijk zijn de Nederlanden tot Lotharingen gaan behoren dat in 925 veroverd wordt door de Duiste koning Hendrik I (919-936). Deze wijst de bisschoppen van Luik en Utrecht aan als Nederlandse vorsten. Een krachtig gezag blijft uit, waardoor o.a. de graven van Brabant, Holland, Gelre (Gelderland) en Friesland langzaam een machtspositie verwerven. Door de betrekkelijke rust worden eind 10e en in de 11e eeuw weer vele penningen geslagen in een groot aantal munthuizen. Dorestad is als munthuis echter niet meer tot bloei gekomen.

De koninklijke munthuizen vestigen zich in Tiel, Deventer en Maastricht. In de loop van de 11e eeuw ontstaan vele soorten penningen die de naam van de Duiste koningen (later: keizers) dragen, maar uiterlijk sterk verschillen en qua gewicht langzaam afnemen van 1,7 gram tot 0,6 gram. Ook worden er penningen geslagen op namen van bisschoppen en hertogen die het muntrecht krijgen van de Duitse koningen, zoals de bisschoppen van Utrecht en Luik.

De Friese muntslag is begin 11e eeuw anoniem weer begonnen. Als de Brunswijkse graven de macht in Friesland verkrijgen is op hun naam een omvangrijke muntslag begonnen. Eerst graaf Bruno III (1038-1057), gevolgd door graaf Egbert I (1057-1068) en Egbert II (1068-1090). Daarna verliezen de Brunswijkse graven hun macht en ontstaat een strijd om de Friese gebieden. De Friese muntslag in de 12e eeuw beperkt zich tot zeer lichte, slecht afgewerkte penningen van slechts 0,2 gram. Later stopt de Friese muntslag volledig. De muntslag is in de 12e eeuw beperkter dan in de voorafgaande eeuw.

De bisschoppen van Utrecht en Luik (Maastricht) blijven in mindere mate penningen slaan. Daarnaast zijn er in verhouding veel geheel anonieme penningen gevonden die gebaseerd lijken te zijn op de Utrechtse penningen. Waarschijnlijk zijn dit de oudste munten van de Graven van Holland en Gelre die, naast de bisschoppen, een zekere politieke betekenis beginnen te krijgen.

Dirk VII van HollandEind 12e eeuw worden weer fraaier afgewerkte penningen geslagen. Ook de Graven van Holland en Gelre gaan goed herkenbare penningen slaan. Zo begint met Dirk VII (1190-1203) de sindsdien ononderbroken reeks van Hollandse munten, vervaardigt te Dordrecht. De Engelse penning (penny of sterling) blijft in gewicht gelijk aan de Karolingische penning, zodat deze eind 12e eeuw drie a vier keer zoveel waard is als de Nederlandse penning. De penning is nog steeds de enigste denominatie, afgezien van zeldzame 1/2 penningen of obolen

Vanaf de 13e eeuw neemt handel en verstedelijking toe, waardoor de behoefte aan geld groeit. De gangbare kleine zilverstukken worden ontoereikend. Bekend is de zilveren Tourse groot uit Frankrijk (sinds 1266) van 12 penningen. Vanaf 1280 circuleren deze munten ook in de Nederlanden. In Nederland begint men in 1270 met het slaan van zilveren sterlingen van 1/3 groot (nabootsing Engelse penny) en later dubbele sterlingen van 2/3 groot. Hele groten volgen na 1300.

De Noordelijke Nederlanden lopen duidelijk achter. In Friesland, dat nog steeds aan onderlinge machtstrijd ten prooi valt, is helemaal geen muntslag.

Ook het bisdom Utrecht heeft hier last van, waardoor hier tussen 1264 en 1342 vrijwel geen munten worden geslagen. In Holland en Gelre is de vervaardiging van penningen nog steeds zeer omvangrijk. Slechts incidenteel worden hier sterlingen geslagen.

In deze periode ziet Italië haar handel met het Midden-Oosten krachtig opbloeien. Omdat men daar goud als muntmateriaal is blijven gebruiken, gaat Italië de goudaanmunting weer hervatten, zoals de goudstukken van Florence (sinds 1252) van 240 penningen. Deze munt wordt, door de afgebeelde leliebloem (flore), al snel florenus of florin genoemd. Ook in Nederland wordt deze munt vanaf 1300 zeer populair en wordt al snel gulden (=gouden) genoemd.

Muntslag tussen 1300 en 1576
Sinds 1300 doen Florentijnse gouden guldens en Franse gouden schilden hun intrede, Vanaf 1330 worden ook in Nederland gouden guldens en schilden geslagen. Met name het gouden schild raakt wijdverbreid en is bijna een eeuw lang het meest bekende goudstuk gebleven.

Niet de Franse groot, maar de lichtere Vlaamse groot (leeuwengroot) van 8 penningen heeft model gestaan voor de groot in de Nederlandse gewesten die vanaf 1337 veelvuldig aangemunt is. Door gebrek aan zilver wordt de intrinsieke waarde van de groot geleidelijk verlaagd, in het ene gewest sneller dan in het andere. Hierdoor wordt in 1365 besloten de dubbele groot of plak in te voeren. Deze wordt later stuiver genoemd.

In de 14e eeuw probeert de Franse koning via Philips de Stoute van het Bourgondisch huis de Zuidelijke Nederlanden te verkrijgen. Dit lukt niet, waardoor rond 1384 de Bourgondische Nederlanden ontstaan. Onder Philips’ zoon Jan zonder Vrees en onder diens zoon Philips de Goede breidt dit gebied zich gestaag uit. Rond 1450 heeft Philips de Goede grote delen van Belgie en Nederland in bezit (behalve Gelre, Friesland en Groningen).
Om de inflatie te beteugelen voert Philips in 1433 een uniform muntstelsel door in Brabant, Henegouwen, Holland en Vlaanderen. De munten die hieruit voortkomen heten dan ook vierlanders (stuivers) en zijn gebaseerd op de Vlaamse groot. Deze nieuwe Bourgondische groot vervangt daarmee alle lokale groten die de laatste halve eeuw een zeer uiteenlopende waarde hebben gekregen. Later worden naast stuivers (dubbele groot) tevens dubbele stuivers en gouden leeuwen, rijders en andriesguldens geslagen. De Bourgondische stuiver wordt veelal ook Brabantse stuiver genoemd.

Karel de Stoute, zoon van Philips de Goede, heeft veel geld nodig voor militaire operaties en laat daarom het Karel de Stoute (1433-1477).circulerend geld hermunten tot o.a. zgn. vuurijzers; lichte stuivers met een lagere intrinsieke waarde. Deze muntverzwakking gaat verder onder Maximiliaan van Oostenrijk, de echtgenoot van karels’ dochter Maria en regent van hun zoon Philips de Schone. De koers van de oude andriesgulden stijgt van 20 stuivers in 1466 tot 60 stuivers in 1489. In de niet-bourgondische gewesten Utrecht, Gelre en Luik is de verzwakking nog sterker. Hierdoor ontstaat minderwaardig geld, zoals de postulaatgulden en arnoldusgulden (Arnold, hertog van Gelre 1423-1473) van slechts 12 karaat. Belangrijke munten van Gelre zijn de gouden arnoldusgulden en de zilveren woechey (gelderse stuiver), opvolger van de kromstaart.

Groningen slaat al voor 1350 eigen zilvergeld, maar wordt pas erkend door de Duitse keizer in 1486. Ook Kampen, Deventer en Zwolle (Oversticht) krijgen met steun van de keizer een eigen muntslag, waardoor een geldstelsel onstond, onafhankelijk van dat van Utrecht (Nedersticht). Belangrijkste munt in Groningen is na 1454 de jager van 2 stuivers. Na 1507 gaat Groningen, samen met Oost-Friesland Bourgondische stuivers slaan. Ook de Utrechtse en Luikse munten gaan steeds meer lijken op de Bourgondische munten.

Door verbeterde mijntechnieken komt eind 15e eeuw veel zilver beschikbaar in Midden-Europa. Dit maakt het voor het eerst mogelijk grote zilveren munten te slaan. In Saksen wordt een guldengroschen geslagen van 30 gram met dezelfde waarde als de gouden gulden. Deze krijgen al snel de naam taler of daalder. Daalders circuleren al snel in de Nederlanden, maar wrden bij gebrek aan zilver hier nog niet geslagen.

De eerste helft van de 16e eeuw is het muntwezen betrekkelijk stabiel; de koersen uit 1496 blijven vrijwel ongewijzigd tot 1548. Karel V (1500-1558), zoon van Philips de Schone, wordt dankzij een reeks sterfgevallen heer over bijna alle Nederlanden en grote delen van Europa, o.a. Spanje en Duitsland. In zijn eerste emissie zijn de goudgulden, zilveren stuiver en dubbele stuiver het belangrijkst. Na 1521 laat Karel V ook gouden Karolusguldens slaan van 20 stuivers. Sindsdien wordt de gulden van 20 stuivers als standaard rekeneenheid gebruikt.

Alleen hertogdom Gelre en bisdom Luik zijn nog zelfstandig. Karel van Gelre begint in 1496 een eigen muntpolitiek en gaat na 1509 grotere zilveren munten slaan zoals de succesvolle snaphanen van 6 stuivers en 1/4 snaphanen of peerdekens. Uiteindelijk durft Karel van Gelre het in 1538 aan zilveren daalders te laten slaan. Zijn opvolger Willem van Gulik gaat hiermee door totdat Gelre in 1543 bij de Bourgondische Nederlanden ingelijfd wordt. Ook de eigenzinnige steden Nijmegen, Deventer, Kampen en Zwolle komen met een eigen daalder. Als reactie op de daalders van Gelre gaat Karel V vanaf 1540 zilveren karolusguldens slaan van 20 stuivers met een portret van Karel V.

Door de stijgende zilverprijs wordt het zilvergehalte van het kleine geld steeds minder. Op gegeven moment bevat de vlaamse dubbele mijt of korte (1/12 groot) nog slechts 2% zilver, dus bijna puur koper. Door het slaan van zilveren guldens en koperen kleingeld wordt definitief het middeleeuws karakter verlaten.

In 1555 wordt Karel V opgevolgd door Philips II die in 1557 de zilveren halve reaal of philipsdaalder invoert van 35 stuivers. Na 1562 komen er tevens 1/2, 1/5, 1/10, 1/20 en 1/40 philipsdaalders.

Karolusgulden voorzijde Karolusgulden keerzijde


In de Bourgondische tijd opereren ook een aantal kleine officieuze muntateliers die het niet zo nauw nemen met de muntvoet en minderwaardige nabootsingen slaan; de valsemunterij of hagemunterij. het betreft met name de munthuizen van Nijmegen, Zutphen, Deventer, Kampen, Zwolle en Groningen en van lokale machthebbers, zoals die van Batenburg en Bergh. Vanaf 1566 probeert Philips paal en perk te stellen aan deze hagemunterij. De daalder wordt in de keizerlijke muntwet opgenomen en heet voortaan rijksdaalder, ter onderscheiding van de gelijksoortige, doch lichtere andere daalders. Philips II vervangt de philipsdaalder door de bourgondische (kruis)rijksdaalder, maar het heeft nauwelijks resultaat. Vervolgens verlaagt hij de koers van vreemde rijksdaalders met een stuiver. Het enige resultaat is gedonder met de Duitse keizer.

De opstand van de Nederlandse gewesten tegen het Spaanse bewind bereikt een climax met de beeldenstorm in 1566. Philips laat hierop de hertog van Alva met een groot leger komen om de ketterij van de calvinisten de kop in te drukken. Tijdens de 80 jarige oorlog hebben de belegerde steden veel geld nodig om de soldaten te betalen, zodat ze gedwongen zijn doodgeld uit te geven. Haarlem brengt vierkante zilveren gewaarmerkte plaatjes uit. Maastricht maakt koperen noodgeld en Leiden is zelfs genoodzaakt papieren noodgeld uit te geven.

In 1570 loopt de nood zo hoog op dat Holland en Zeeland belasting gaat heffen op het geld in omloop. Alle grote munten worden geklopt. Zo krijgt men voor acht ongeklopte philipsdaalders er zeven terug. Omdat de koers verhoogd wordt van 35 naar 40 stuivers, lijkt het alsof niemand erop achteruit gaat. In feite komt er meer geld in omloop zonder intrinsieke tegenwaarde. Na 1575 worden overgewaardeerde leeuwendaalders en statendaalders uitgegeven. Ook kopergeld komt steeds meer in omloop.

Leeuwendaalder uit Gelderland van 1607
Groninger Leeuwendaalder
De voorzijde en de keerzijde van een Leeuwendaalder
uit het Gewest Friesland omstreeks 1607.
De tegenwoordige waarde van deze munt zit rond € 235,-.
Leeuwendaalder van het Gewest West-Friesland uit 1649. Mmt. lelie Delm. 836. De tegenwoordige waarde is ongeveer € 100,-

De Groninger Ommelanden
De Groninger Ommelanden is een verzamelnaam voor de dorpen gelegen in graafschapjes en heerlijkheden rond de stad Groningen. Deze gebieden zijn in vroeger dagen 't Halve Ambt, Marne, Middag, Hunsingo, Oosterambt, Langewold, Vredewold, Humsterland, Fivelgo Oosterambt, Fivelgo Westerambt en Duurswolde. De Ommelanden zijn zich met elkaar gaan verenigen na een uitbarsting van ontevredenheid jegens de stad Groningen. De stad Groningen domineert namelijk het hele gebied om de stad heen en dringt allerlei verplichtingen (o.a. het stapelrecht) op aan de boeren in de wijde omtrek. Vervolgens maakt de stad misbruik van deze verplichtingen. Tijdens de opstand tegen de Spanjaarden kiezen de Ommelanden in 1577 gelijk de Staatse zijde en keren zij zich tegen de Spaansgezinde stad Groningen. Alle verdragen met de stad worden opgezegd en zij richten de Groninger Ommelanden op met eigen krijgsvolk en een eigen wapen. Er wordt zelfs een eigen munthuis opgericht te Appingedam waar op 5 juni 1579 Hendrik Velthuysen als muntmeester wordt aangesteld. Het stadje Appingedam is naast Groningen de enige plaats in de Ommelanden van enige omvang. Mogelijk is er omstreeks 1380 al gemunt te Appingedam. Een Tourse groot met de tekst FIVLGOIE (Fivelgo) is mogelijk toe te schrijven aan de plaats Appingedam(2).

De eerste Ommelander munt is van zeer weinig betekenis geweest en moet zelfs een paar keer noodgedwongen verhuizen vanwege de oorlogsdreiging met de Spanjaarden. In Appingedam is er in de begintijd van de oprichting (1579-1580) op kleine schaal gemunt. Deze munten dragen nog niet de naam GRON ET OML (Groningen en Ommelanden) maar FRI.INT.AMA.Z.LAUR (Friesland tussen Eems en Lauwer). De munten uit deze periode zijn zeldzaam tot uiterst zeldzaam, mede omdat de stad Groningen er alles aan heeft gedaan om deze munten uit de omloop te weren. Aanvankelijk is de stad Groningen ook in Staatse handen overgegaan maar valt in 1580 alweer in Spaanse handen (verraad van Rennenberg). Door de aanwezigheid van de Spanjaarden in de stad Groningen is het hele gebied rondom Groningen onveilig. Tijdens deze onzekere periode is het noodzakelijk om het Ommelander munthuis te sluiten. De muntmeester Hendrik Velthuysen verliest hierdoor zijn inkomsten en vertrekt naar Gorinchem. Hier wordt hij in dienst genomen door Don Antonio, de verdreven koning van Portugal. Velthuysen weet de Ommelanden over te halen om hun munthuis te Gorinchem te heropenen en wordt op 16 maart 1584 weer als hun muntmeester aangesteld. Al op 28 mei 1584 overlijdt Velthuysen maar zijn weduwe Anna van Wissel zet de muntslag voort. Omdat er grote misstanden en knoeierijen voorkomen in dit munthuis sturen de Staten van Holland enkele controleurs naar Gorinchem. Na veel tegenwerking door de Gorinchemse magistraat lukt het hen alleen om een andere muntmeester aangesteld te krijgen voor de Ommelander munt. Vanaf 7 mei 1585 wordt Adriaen van Meerlandt de nieuwe muntmeester voor de Ommelanden. Hij moet echter Anna van Wissel schadeloos stellen door haar 9 jaar lang een deel van de muntopbrengsten te betalen. Zij blijft trouwens nog wel muntmeesteres van de munt van Don Antonio totdat hij haar ontslaat vanwege de vele knoeierijen. Anna van Wissel zal niet lang meer van haar uitkering kunnen genieten want zij sterft op 2 november 1585.

Penning met het wapen van Groningen-Ommelanden.
Afb. links: De Groninger Ommelanden is een verzamel-naam voor de dorpen gelegen in graafschapjes en heerlijkheden rond de stad Groningen. De Ommelanden zijn zich met elkaar gaan verenigen na een uitbarsting van ontevredenheid jegens de stad Groningen. De stad Groningen domineert namelijk het hele gebied om de stad heen en dringt allerlei verplichtingen (o.a. het stapelrecht) op aan de boeren in de wijde omtrek. Vervolgens maakt de stad misbruik van deze verplichtingen. Tijdens de opstand tegen de Spanjaarden kiezen de Ommelanden in 1577 de Staatse zijde en keren zich tegen de Spaansgezinde stad Groningen. Alle verdragen met de stad worden opgezegd en zij richten in 1582 de Groninger Ommelanden op met eigen krijgsvolk en een eigen wapen.

Op 14 november 1585 sturen de Ommelanden zelf 2 controleurs naar Gorinchem die de muntbussen moeten controleren. Deze controleurs besluiten om het munthuis te sluiten vanwege de slechte naam die de stad Gorinchem heeft opgelopen door de slechte munten die er zijn geslagen. In 1586 informeren de Ommelanden vervolgens bij de stad Alkmaar of zij aldaar een munthuis mogen openen (3). Dat zij de stad Alkmaar als mogelijke muntplaats zagen hebben gezien, kan te maken hebben met het feit dat deze stad de vestiging van het West-Friese munthuis is misgelopen. De stad is namelijk in de kwestie om de munt buitenspel gezet door de steden Hoorn, Enkhuizen en Medemblik. Alkmaar heeft in principe wel zin in een munthuis voor de Groninger Ommelanden maar speelt echter op zeker en wilt eerst toestemming vragen aan de stadhouder en de Staten van Holland. Deze toestemming wordt niet verleend waarna de Ommelanden in 1589 naar Culemborg uitwijken. Ook dit munthuis is echter geen lang leven beschoren. Muntmeester Hendrik Crayvanger blijkt namelijk een hoofdrolspeler in de wereld van de hagemunterij (=valsemunterij) in die dagen. De munt wordt reeds in het jaar 1591 gesloten. Nadat de stad Groningen in 1594 weer wordt opgenomen in de Unie blijven de Ommelanden er bij de stad Groningen op aandringen om een gewestelijk munthuis op te richten. De stad geeft hier telkens geen gehoor aan, waarschijnlijk om het voordeel van haar stedelijke muntslag niet kwijt te raken. Pas op 4/14 mei 1672 wordt een overeenkomst gesloten om een gewestelijk munthuis op te richten. Dat de stad nu wel toegeeft kan te maken hebben met de diverse plakkaten van de Staten-Generaal welke tegen het Groningse stedelijke kleingeld zijn gericht. De stad laat dit kleingeld nog regelmatig slaan ondanks de afkoopsom die men met de Staten-Generaal is overeen gekomen. Omdat door deze plakkaten de Groninger munten waardeloos worden verklaard loopt de stad inkomsten mis. Om toch extra inkomsten te verkrijgen lijkt een gewestelijk munthuis hen dat waarschijnlijk een betere oplossing. Overigens blijft de stad Groningen haar eigen muntrecht behouden.

Het nu volgende is bekend geworden door onderzoek van J. van der Wis en is gepubliceerd in JMP 89 van 200216. Nog tijdens het beleg van de stad Groningen, welke loopt van 9/19 juli tot en met 18/28 augustus, wordt begonnen met het opstarten van het munthuis. Op 2/12 juli 1672 wordt besloten om de "principale muntknecht van Friesland", wiens naam niet wordt genoemd, aan te stellen als muntmeester. Op 22 juli/1 augustus worden de goudsmeden Hendrick Sluiter als "munteslager" en Jacobus van Zee als essayeur aangesteld. Zij krijgen ook toestemming om materialen welke benodigd zijn voor een munthuis aan te kopen. Op 27 juli 1672 worden de waardijnen benoemd, namens de stad Groningen burgemeester Gerhard ten Berge en namens de Ommelanden jonker Bernhard Conders van Vervou. Op 3/13 augustus wordt verzocht om met de munt dringend haast te maken. Aan de hand van bovenstaande heeft van der Wis aannemelijk gemaakt dat de eenzijdig geslagen munten van 50, 25, 12½ en 6¼ stuiver nog tijdens het beleg geslagen kunnen zijn of anders in de tijd kort na het beleg. Op 31 augustus of 10 september wordt de naam van de muntmeester voor het eerst genoemd in een mededeling dat deze niet aanwezig kan zijn om zich te presenteren. De aangestelde muntmeester blijkt Caspar Boom te zijn, met hoge waar-schijnlijkheid is hij de principale muntknecht van Friesland geweest waar over gesproken wordt. Eind april of begin mei 1673 wordt besloten dat Caspar Boom ten overstaan van de raad de eed af mag leggen in handen van generaalmeester Johan van Nispen. Op 16/26 mei 1673 wordt bekend gemaakt dat Caspar Boom tot muntmeester van de provinciale munt is aangesteld. Hij zal gaan munten op de muntvoet van Holland en West-Friesland. Tot zover de informatie uit de bronnen van J. van der Wis.

Iets over de dubbele data (17)

Tegenwoordig gebruiken wij in Nederland, maar ook in de meeste andere landen wereldwijd, de Gregoriaanse kalender. Het Gregoriaanse kalenderjaar bestaat uit 12 maanden die elk 28 tot 31 dagen hebben. De Gregoriaanse kalender is een aanpassing op de Juliaanse kalender. Een aanpassing is nodig omdat de gemiddelde lengte van een Juliaans kalenderjaar ca. 11 minuten te lang blijkt. Onder Paus Gregorius XIII worden nieuwe kalenderregels vastgesteld zodat deze kalender bekend staat onder zijn naam. Omdat het begin van de lente (21 maart) door vele jaren foute kalender is verschoven moeten 10 kalenderdagen overgeslagen worden. De dag na 4 oktober 1582 wordt daarom niet 5 oktober maar 15 oktober. De Gregoriaanse kalender wordt over het algemeen snel overgenomen maar in de protestante gebieden blijft weerstand bestaan en wordt hij pas decennia later overgenomen. Ook in de Nederlanden wordt de kalender op verschillende tijdstippen aanvaard door de diverse provincies. Groningen gaat zelfs weer terug naar de Juliaanse kalender om ruim honderd jaar later wederom de Gregoriaanse kalender te aanvaarden.

Zeeland, Brabant en de Staten-Generaal:
Holland:
Limburg en de zuidelijke provincies:
Groningen:
Groningen:
Groningen:
Gelderland:
Utrecht en Overijssel:
Friesland:
Drenthe:
14 december 1582 werd gevolgd door 25 december 1582
1 januari 1583 werd gevolgd door 12 januari 1583
20 december 1582 werd gevolgd door 31 december 1582
10 februari 1583 gevolgd door 21 februari 1583
Ging weer terug naar de Juliaanse kalender in de zomer van 1594
31 december 1700 werd gevolgd door 12 januari 1701
30 juni 1700 werd gevolgd door 12 juli 1700
30 november 1700 werd gevolgd door 12 december 1700
31 december 1700 werd gevolgd door 12 januari 1701
30 april 1701 gevolgd door 12 mei 1701

Bij het vermelden van resoluties en dergelijke worden daarom soms 2 data gebruikt. De eerste datum is de datum van het moment van uitvaardigen in de betreffende provincie. De tweede datum is de Gregoriaanse kalender datum zoals deze reeds in 1582 is aangenomen door de Staten-Generaal.

Het munthuis

In de periode tot het aantreden van Caspar Boom als muntmeester is gebruik gemaakt van een pand aan de schoolholm als munthuis. Dit pand wordt gehuurd van vaandrig en schrijver Johan Hubbelinck (18).  Na het definitief aantreden van Boom wordt als munthuis een woning aan de beplante Ossenmarkt ingericht. Deze woning wordt van 1673 tot 1683 gehuurd en daarna aangekocht van luitenant-generaal Rabenhaupt. Deze is één van de verdedigers van Groningen tijdens het beleg van de bisschoppen van Keulen en Munster (bommen Berend) in 1672.

½ Gehelmde rijksdaalder of ½ prinsendaalder. 1593,Hoorn.
Provincie West-Friesland
 

½ Gehelmde rijksdaalder of ½ prinsendaalder.
1593,Hoorn. Delm. 934;V.63.4;PW.25.
Tegenwoordige waarde € 795,-.

Provincie West-Friesland
Zilveren dukaat 1772,Medemblik
Delm.971;V.65.4;PW.37;Dav.1846 R,
Tegenw. waarden € 225,-

Ook het provinciale munthuis van Groningen en de Ommelanden is nooit van grote betekenis geweest, in 1694 wordt het munthuis alweer gesloten. In deze periode zijn er niet veel munten geslagen, alleen wat zilveren dukaten, florijnen, schellingen, wapenstuivers en halve wapenstuivers. Wel worden er aardig wat koperen duiten geslagen op naam van de Groninger Ommelanden. Tenslotte zijn er sporadisch nog wat munten geslagen in het munthuis van Overijssel te Kampen en in dat van Gelderland te Harderwijk. In 1738 zijn er te Kampen bezemstuivers geslagen en te Harderwijk in 1765 bezemstuivers en 1770-1772 duiten met het muntmeesterteken boom.

MUNTMEESTER
VAN - TOT
MUNTMEESTERTEKEN
Te Appingedam:
Hendrick Velthuysen

Te Gorinchem:
Hendrick Velthuysen
Anna van Wissel
Adriaen van Meerlandt

Te Culemborg:
Hendrik Craeyvanger

Te Groningen:
Hendrick Sluiter
Caspar Boom
David Hagenet
Assuerus Vosdinck

Te Kampen:
Coenraad Hendrik Cramer

Te Harderwijk:
Carel Christiaan Novisadi
1579 - 1580


1584
1584 - 1585
1585


1589 - 1591


1672 - 1673
1673 - 1677
1681 - 1688
1688 - 1692


1738


1758 - 1776
Lelie


Lelie
Lelie



Zuil


Als waarnemer voor Caspar Boom
Bloem
Rozet (uit zijn familiewapen)
Hondje (ook vermeld te Deventer 1682)


Kraanvogel


Boom

De eerste muntmeesters voor de Ommelanden te Appingedam, Gorinchem en Culemborg zijn enkele lieden geweest die het met de muntwetten niet zo nauw hebben genomen. Deze lieden werken dan ook vaak in obscure munthuizen die elke controle van buitenaf tegenhouden. Zo is de eerste muntmeester te Appingedam, Hendrik Velthuysen, muntmeester geweest van de hagemunt van de heren van Batenburg. De muntmeester Hendrik Craeyvanger die teMr. H.O. Feith,1858-1913 Culemborg werkzaam is geweest voor de Ommelanden is volgens zeggen koopman te Amsterdam. Uit enkele proces stukken komt echter zijn naam naar boven bij een strafzaak uit 1587 tegen ene Egbert Cloot. Deze blijkt in te wonen bij Hendrik Craeyvanger en is hoofd van een clandestiene munt te Amsterdam. Waarschijnlijk kunnen de Omme-landen geen andere muntmeester vinden en zijkn zij voor wat betreft het muntgebeuren nog totaal onervaren. Mogelijk heeft ook de stad waar de munt gevestigd wordt een woordje mee te spreken in de aanstelling van de muntmeester. De muntmeesters van de gewestelijke Ommelander munt te Groningen zijn ook niet altijd even eerlijk geweest. In 1680 wordt een overeenkomst aangegaan met David Hagenet, de gevluchte muntmeester van de opgeheven geoctrooieerde munt van Enkhuizen. De Staten-Generaal protesteren fel tegen deze benoeming maar de Staten van de Ommelanden trekken zich er niets van aan. Hij betaalt de Ommelanden een afkoopsom voor de sleischat en zorgt zelf voor alle betalingen aan het personeel en materieel. Hij kan op deze wijze bijna alles in eigen beheer regelen en zal flink winst gemaakt hebben ten koste van de kwaliteit van de munten. Muntmeester Assuerus Vosdinck wordt in 1688 aangenomen als muntmeester van de Ommelanden (4). Mr. H.O. Feith (5) bericht dat er in 1693 beroering ontstaat\ over de provinciale duiten die hij heeft geslagen. De Duiten van 1691 worden in 1693 door de Staten-Generaal per plakkaat verboden verklaard (6). Als gevolg hiervan zal de muntmeester op de Aapoort gevangen zijn gezet door de stad en later uit de Ommelanden zijn verbannen. De duiten die nog in voorraad zijn geweest en door het plakkaat van 1693 waardeloos zijn geworden heeft men omgesmolten tot stukken geschut. Ommelander duiten van 1691 zijn echter voor zover bekend nooit gesignaleerd.

STEMPELSNIJDERS
VAN - TOT
de Booser 14
Thomas Jan Walter
- 1693
1767 - 1787
 
ESSAYEURS
van Zee
Menso Altingh
Wilhelmus a Wullen
- 1673
1673 -  ????
1681 - 1693?

Wapens van de Groninger Ommelandenxx
De munten die in de beginperiode van 1579-1580 te Appingedam zijn geslagen vertonen een wapenschild(1) methierin de wapens van Fivelgo, Hunzingo, Humsterland, Langewold, Vredewold en de Ommelanden. Het wapen van de Ommelanden(2) is opgebouwd uit 3 scheef geplaatste blauwe lijnen welke de 3 belangrijkste wateren in het gebied van de Ommelanden voorstellen. In de witte banen daartussen zijn in totaal 11 "pompeblêden" afgebeeld. Één voor elke deelnemer aan de staten der Friese Ommelanden tussen Eems en Lauwers.
Het wapen (3) zoals we dat aantreffen op de munten uit de provinciale muntperiode te Groningen en Harderwijk, is samengesteld uit de wapens van de Ommelanden en de stad Groningen. Het wapen van Groningen is de Duitse rijksadelaar met op zijn borst het stadswapentje van Groningen.

GROM.1: (biljoen) dubbele plak of oord.xx

Voorzijde: Een kruis in een binnen cirkel, de uiteinden van het kruis breken door de binnen cirkel heen. In de vlakkenvan het kruis staat om en om een cirkel en klaverblaadje.

TEKST: .MO. NO. / .STAT. / .FRI. / .SIÆ. (of variant). Dit is voluit: moneta nova stationis Frisiæ, en betekent: nieuwe munt van het gewest Friesland.

Keerzijde: Een gekroond wapenschild in zes vlakken verdeelt. Hierin staan de wapens van Fivelgo, Hunzingo, Humsterland, Langewold, Vredewold en die van de Ommelanden. TEKST: INT. AMA. Z. LAVBACVM. (of variant). Dit is voluit inter Amasum et Laubacum, en betekent: tussen Eems en Lauwers.

Hendrick Velthuysen, mmt. lelie (niet op deze munt).


ZJ R4 (ca. 1579-1580):



Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
Voorzijde: A: .MO.NO. / .STAT. / .FRI. / .SIÆ.
Keerzijde: A: INT. AMA. Z. LAVBACVM.

Variant Aa (ZJ), afbeelding VCCI 53 nr.400.
ZJ VCCI 53 nr.400. xx

Deze munt is een zilverhoudend oortje of plak van zeer laag gehalte (biljoen). Deze munt is geslagen te Appingedammaar is nog niet echt van de Groninger Ommelanden zoals die later opgericht zijn. De tekst op de voor en keerzijde moet gelezen worden als een geheel. Je krijgt dan: nieuwe munt van het gewest Friesland tussen Eems en Lauwer.

GROM.2: duit. (V.183.2 - PW 8001/8002)
Voorzijde: GRON. ET.OML in twee regels met daaronder het jaartal. Dit betekent: Groningen en Ommelanden.
Keerzijde: Gekroond wapenschild van de Groninger Ommelanden, aan weerszijden heeft het wapen versieringen.

Caspar Boom, mmt. bloem (niet op de duiten gebruikt).

1673 R2:

1674 N:

1675 N:



1676 N:

Bekende afslagen etc.

    1674 R4 (goud)
    1675 X (goud)

1676 R4 (goud)


1677 R4 (goud)

Voorkomende voorzijde varianten:

Voorzijde:
A
GRON /ET OML / (jaartal)    
 
B
GRON /ET OML / (jaartal)    
 
C
GRON /ET OML / (jaartal)    
 
D
GRON /ET OML / (jaartal)    
 
E
GRON /ET OML / (jaartal)    
 
F
GRON /ET OML / (jaartal)    
 
G
GRON /ET OML / (jaartal)    
 
H
GRON /ET OML / (jaartal)    
 
I
GRON /EN OML / (jaartal)    
 
J
GRON /EN OML / (jaartal)    

Keerzijde:
a:
Gesloten kroon boven het wapen.        
 
b:
Open kroon boven het wapen.        
 
I :
Wapens in het schild normaal.        
 
II:
Wapens in het schild gespiegeld.        

Info:

Variant Ball(1674), afbeelding VCLS 24 nr.877.
Variant BaII (1674), afbeelding JMP 87 (2000) blz.69.
Variant CaI (1674), particuliere collectie.
Variant CbI (1674), particuliere collectie.

Variant JaI (1674), particuliere collectie:


Variant FaI (1674 goud), afbeelding JMP 87 (2000) blz.69.
Variant AaI (1675), particuliere collectie.
Variant FbI (1677 goud), afbeelding VCLS 24 nr.850.

1673 PW 8001
1674 VCLS 24 nr.877
1675 PW 8002
1676 VCLS 24 nr.880

1674 (goud 3,83 gram) KPK
1675 (goud 3,83 gram) PW 8002.1
1676 (goud) website numismatische kring Groningen
1677 (goud 3,40 gram) PW 8002.2
1677 (goud 3,83 gram) VCLS 24 nr.850

Mr. H.O. Feith (8) spreekt ook reeds over verschillen in het wapen op de duiten van de jaren 1673 en 1674. Dit heeft betrekking op de kroon boven het wapenschild en de versiering aan de weerszijden van het wapenschild. Ook kan het zijn dat hij reeds een verwisseling van de kwartieren in het wapenschild heeft gesignaleerd. Het jaartal 1674 bestaat namelijk met gespiegelde wapens in het wapenschild van de Ommelanden (15). Deze afwijking komt ook voor op florijnen van de ommelanden (afgebeeld VCLS 24 nr.858). De duiten van 1674 met het verkeerde wapen komen voor met de tekst GRON EN OML en met GRON ET OML. Mr. H.O. Feith noemt nog een duit van 1677 die in koper (nog) niet is gesignaleerd maar er komt wel een gouden afslag voor met dit jaartal. Van de duiten komen er ca. 118 uit een mark wat een gewicht opleverde van ca. 2,08 gram per stuk.

GROM.3: duit. (V.183.3 - PW 8003)xx
Voorzijde: GRON. ET.OML in twee regels met daaronder het jaartal. Dit betekent: Groningen en Ommelanden.
Keerzijde: Gekroond wapenschild van de Groninger Ommelanden, aan weers-zijden van het wapen zit nu geen versiering meer.
David Hagenet mmt. xx rozet.


1681
R:


1682 N:


1684 N:


1685/84 R3:


1685 N:

Bekende afslagen etc.:

    1681 X (vierkant muntplaatje)
    1682 R4 (vierkant muntplaatje)

Assuerus Vosdinck mmt. hondje (niet gebruikt op de duiten).

    1692 N:


1692/1992 R3

Voorkomende voorzijde varianten:

GRON / ET.OML / (jaartal)

Voorzijde: A: xx / GRON. / ET.OML. / (jaartal) / xx
  B: GRON / ET OML / (jaartal)    
  C: GRON / ET OML / (jaartal)    
  D: xx / GRON / ET OML / (jaartal) / xx
  E: xx /./ GRON / ET.OML / (jaartal) / xx


Info:

Variant A (1682), particuliere collectie.
Variant C (1692), particuliere collectie.

1681 PW 8003
1682 VCLS 24 nr.881
1684 VCLS 24 nr.881
1685/84 Particuliere verzameling
1685 PW 8003
1692 VCLS 24 nr.881
1692/1992 Henzen december 2000 nr.1395

1681 (vierkant muntplaatje 3,60 gram) PW 8003.1
1682 (vierkant muntplaatje 3,60 gram) afbeelding muntkoerier.

Mr. H.O. Feith (9) vermeldt ook duiten van 1686, 1688 en 1691. Bij de duit met het jaar 1691 merkt hij op dat deze per plakkaat van 21 februari 1693 door de Staten-Generaal verboden worden verklaard en dat zij daardoor zeer weinig voorkomen. Deze jaartallen zijn voor zover we weten nooit gesignaleerd. Het door hem aangehaalde verbodsplakkaat van de Staten-Generaal toont inderdaad een duit van de Groninger Ommelanden met het jaartal 1691 (zie volgende pagina) (10). Dit zal hoogst waarschijnlijk op een misverstand berusten. De afbeeldingen in de plakkaten staan er namelijk om bekend dat zij niet uitblinken in accuratesse. De punt in de O van OML bij variant C is mogelijk een centreerpunt voor de stempelsnijder. Sporadisch komen er duiten van dit type voor met een klop van de stad Deventer (adelaar). Deze klop dateert uit de periode van de kopergeld hervorming van 1702. De stempelverandering 1692/1992 betreft een herstelde vergissing van de stempelsnijder. In een plakkaat van 21 februari 1693 van de Staten-Generaal wordt het verboden om ongemunte duitplaatjes afkomstig uit Hamburg als duit aan de man te brengen. Ook duiten van de Groninger Ommelanden van het afgebeelde type worden verboden verklaard. Onlangs is op internet een duit met het jaartal 1682 verkocht welke een vreemde, met hoge waarschijnlijkheid particulier aangebrachte, klop heeft. Zie hieronder een afbeelding:



GROM.4: duit. (V.183.4 - PW 8004.1)

GRON. en OMMEL in drie regels met daaronder het jaartal. Boven GRON. staat het muntmeesterteken boom tussen twee sterren. Alles uitgevoerd in kleine letters GRON. en OMMEL in drie regels met daaronder het jaartal. Boven GRON. staat het muntmeesterteken boom tussen twee sterren. Alles uitgevoerd in kleine letters GRON. en OMMEL in drie regels met daaronder het jaartal. Boven GRON. staat het muntmeesterteken boom tussen twee sterren. Alles uitgevoerd in kleine letters GRON. en OMMEL in drie regels met daaronder het jaartal. Boven GRON. staat het muntmeesterteken boom tussen twee sterren. Alles uitgevoerd in kleine letters GRON. en OMMEL in drie regels met daaronder het jaartal. Boven GRON. staat het muntmeesterteken boom tussen twee sterren. Alles uitgevoerd in kleine letters. Voorzijde: GRON. en OMMEL in drie regels met daaronder het jaartal. Boven GRON. staat het muntmeesterteken boom tussen twee sterren. Alles uitgevoerd in kleine letters.

Keerzijde: Gekroond wapenschild van een nieuw model met het wapen van de Groninger Ommelanden. Langs de beide zijden van het wapen loopt een vlamversiering.

Carel Christiaan Novisadi, mmt: xx (boom).

    1770 N:


Voorkomende voorzijde varianten:

Voorzijde: A: * xx * / GRON. / E.N / OMMEL. / (jaartal)

Info:
Variant A (1770), particuliere collectie.
1770 VCLS 24 nr.882

Groningen en de Ommelanden hebben sinds het verbod op hun duiten door de Staten-Generaal van 21 februari 1693 geen duiten meer geslagen. De stad Groningen maar vooral het platteland zullen overspoeld zijn geraakt met duiten uit alle windstreken die vaak elders geweerd worden. Op 7 juni 1769 publiceert de stad Groningen een plakkaat waarin de duiten buiten de zeven verenigde provincies geslagen voor verboden worden verklaard (11). Op 30 juli 1770 verscheen een nieuw plakkaat (12). In dit plakkaat worden alleen de duiten van Holland, West-Friesland en Friesland voor volwaardig toegelaten. De duiten van de overige provincies worden in waarde gehalveerd. Na 1 maart 1771 zullen alleen nog maar duiten gangbaar zijn met het wapen van de Provincie Stad en Lande. Men is in juli 1770 dus reeds bezig met het aanmaken van de nieuwe duiten van dit en het volgende type. Deze duiten zijn voor de Ommelanden geslagen op de Gelderse munt te Harderwijk. Dit type heeft kleine cijfers en letters in de tekst.

GROM. 5: duit. (V.183.5 - PW 8004)

Voorzijde: GRON. EN OMMEL in drie regels met daaronder het jaartal. Boven GRON. staat het muntmeesterteken boom tussen twee sterren. Alles uitgevoerd in grote letters.

Keerzijde: Gekroond wapenschild verdeelt in vier vlakken met het wapen van de Groninger Ommelanden. Langs beide zijden van het wapen loopt een vlamversiering.

Carel Christiaan Novisadi, mmt: xx (boom).

1770 N:


1771 N:


1772 R:

Bekende afslagen etc.

    1771 R (zilver):


1771


Voorkomende voorzijde varianten:

Voorzijde:
A:
* xx *
/ GRON.
/ E.N
/ OMMEL
/ (jaartal)
 
B:
* xx *
/ GRON
/ EN
/ OMMEL
/ (jaartal)
 
C:
* xx *
/ GRON.
/ E.N.
/ OMMEL
/ (jaartal)
 
D:
* xx *
/ GRON.
/ EN
/ OMMEL
/ (jaartal)

Info: Variant D (1770), particuliere collectie.
Variant A (1771), particuliere collectie.
Variant D (1771), particuliere collectie.
Variant A (1771 zilver), afbeelding jaaroverzicht 1987 blz.206
Variant A (1772), particuliere collectie.

1770 KPK
1771 KPK
1772 KPK

1771 (zilver) VCLS 24 nr.876

De punt tussen de E en N bij de varianten A en C is een centreerpunt voor de stempelsnijder. Deze duiten zijn voor de Ommelanden geslagen op de Gelderse munt te Harderwijk. In het plakkaat van 30 juli 1770 wordt al aangegeven dat na 1 maart 1771 alleen duiten van de ommelanden geldig zouden zijn. Op 20 mei 1779 moet dit middels een nieuw plakkaat nog eens onder de aandacht worden gebracht omdat wederom andere duiten in de omloop worden gesignaleerd (13) .

 

Het wegen van geld

Het wegen van (edel)metalen gaat via het systeem van de Trooise mark. Deze mark is in Nederland gelijk aan 246,084 gram. Er bestaat echter ook nog een Amsterdamse mark van 247,045 gram. Hieronder een overzicht van de mark en zijn onderverdeling:

1 mark Troois = 8 onzen = 246,084 gram.
1 ons = 20 engels = 30,76 gram.
1 engels = 32 azen = 1,538 gram.
1 aas = 0,0481 gram.

Uit plakkaten, muntmeesters instructies en muntbus openingen is vaak bekend wat munten in die tijd moeten wegen, hoeveel munten er uit een mark werks moeten komen en hoeveel mark metaal er vermunt is tot een bepaald soort munten. Helaas komt het kopergeld er vaak bekaaid af in de overzichten zodat het vaak onmogelijk te achterhalen is hoeveel en wat er precies geslagen is. Aan de Koperen Oord uit Friesland 1606/1607.hand van een bewaard gebleven opgave uit Zeeland kunnen wij een berekening maken als voorbeeld. Over de periode 24 juni 1580 tot 30 april 1583 komt bijvoorbeeld een vermelding van koperen oorden voor. De vermelding luidt: "koperen oorten", in de snede 44 (dat is 44 stuks uit één mark van 246,084 gram). Hoeveelheid gemunt koper: 7353 m. 3 ons. Aan cisaliën (cisaliën = het restkoper wat over gehouden is van de platen waar de muntplaatjes uitgeknipt worden) 205 m. 3 ons. Als deze getallen van elkaar worden afgetrokken dan blijft er 7148 mark zuiver over. Nu kan het aantal stuks worden berekend: 7148 mark x 44 stuks uit een mark = 314512 stuks oorden in deze periode. Hoogst waarschijnlijk zal het aantal stuks hoger liggen omdat de muntmeesters gebruik konden maken van een bepaalde remedie. Deze remedie wordt indien in gewicht uitgedrukt zo veel mogelijk naar beneden gebruikt en in aantallen uitgedrukt zo veel mogelijk naar boven gebruikt om meer winst te kunnen behalen. Als de remedie bijvoorbeeld 4 stuks is dan zal de muntmeester uit een mark koper bijvoorbeeld geen 44 stuks geslagen hebben maar eerder 48 stuks om meer winst te behalen.

Gehalte

Het gehalte van gouden munten wordt uitgedrukt in karaten waarbij zuiver goud 24 karaten is. Elke karaat goud is onderverdeeld in 12 greinen. Het gehalte van zilveren munten wordt uitgedrukt in penningen waarbij zuiver zilver 12 penningen is. Elke penning zilver is onderverdeeld in 24 greinen. Zowel voor goud als voor zilver geld: het totaal aantal greinen / 288 geeft het gehalte in duizendsten.

Het snoeien van munten

Omdat de munten met de hogere waarden geslagen worden van zilver en goud, is het aantrekkelijk voor kwaadwillende lieden om er stukjes af te knippen of te vijlen. Dit is mogelijk omdat de munten toentertijd niet zo mooi rond waren als nu. Ook is er nog geen randschrift of kartelrand op aangebracht. De techniek om deze aan te brengen bestaat eerst nog niet en pas als deze wordt uitgevonden is het veel te duur en niet praktisch genoeg om toe te passen voor serieproductie. Pas laat in de 18e eeuw wordt een bewerkte rand ingevoerd. Sinds 1760 zelfs verplicht gesteld voor bepaalde denominaties door de Staten-Generaal. Als er aan een munt geknipt of gevijld is dan valt dit dus niet direct op. Zo kun je op deze manier een leuk bedrag aan zilver en/of goud bij elkaar knippen en vijlen om dit later te verkopen. Het gesnoeide muntstuk geef je gewoon weer uit voor de volle waarde.

Het wegen van het geld

Simpele houten handbalans voor het wegen van munten.De mensen die veel te maken krijgen met grote hoeveelheden zilveren en gouden munten, zoals de handelaren en geldwisselaars (voorlopers van de banken), gaan om deze redenen de muntstukken die zij ontvangen wegen. In de middeleeuwen weegt men de munten nog met zogenaamde pijlgewichten. Dit zijn kleine ronde bakjes welke allemaal ineen passen en welke worden opgeborgen in het grootste gewicht. Later gaat men hiervoor een zogenaamd muntbalansje gebruiken. Dit is een klein handweegschaaltje welke samen met een aantal muntgewichtjes opgeborgen zitten in een houten doosje. Deze muntgewichtjes komen overeen met het officiële gewicht van de meest gebruikte muntsoorten binnen de Republiek. Het gewicht van de munten staat ook aangegeven in muntplakkaten en speciale manualen voor de wisselaars. Als een handelaar of wisselaar dan gouden of zilveren munten aangeboden krijgt dan doet hij de munt op de ene schaal en het muntgewichtje op de andere schaal van het balansje. Deze moet dan precies in evenwicht zijn, is dit niet het geval dan gaat de handelaar kleine gewichtjes bijvoegen (aasjes) totdat het balansje in evenwicht is. Degene die met de te lichte gouden of zilveren munt(en) betaalt moet dan het gewicht aan bijgevoegde aasjes bijbetalen. Is de munt meer dan een bepaald aasjes te licht dan wordt deze uit de omloop gehaald. Ondanks de hoge straffen die worden opgelegd zoals verminking, koken in een ketel en andere gruwelijke doodstraffen wordt er evengoed vrolijk op los gesnoeid. Dit verklaart de vaak erbarmelijke staat waarin zich sommige gouden maar vooral de zilveren provinciale munten zich bevinden.

MuntgewichtdozenOok de koperen munten van de late 16e en vroege 17e eeuw komen vaak in slechte staat voor. Mogelijk worden zelfs deze koperen munten gesnoeid of geheel versmolten om van dit koper valse en te lichte exemplaren te maken. Een goede ondersteuning voor deze theorie is bijvoorbeeld de vondst van een valsemunterswerkplaats in Limburg waar valse Hollandse oorden zijn gemaakt. Door originele koperen oorden en duiten te snoeien spaar je aardig wat koper bij elkaar, deze oorden en duiten geef je vervolgens weer uit en van het gesnoeide koper maak je valse (te lichte) oorden. Buiten het snoeien van muntstukken zijn er nog veel meer methodes om geld te verdienen. Omdat het bijna niet mogelijk is geweest om èn snel te werken èn de munten precies op hun gewicht te maken mag de muntmeester werken met een kleine marge naar boven en naar beneden. Hij probeert uiteraard de ondergrens aan te houden (meer winst voor hemzelf) maar onvermijdelijk komen er ook te zware muntstukken voor.

Iemand die beschikt over een nauwkeurig meetinstrument, bijvoor-beeld een muntbalansje, kan deze te zware munten achter houden. Dit uitfilteren van zware munten wordt biqueteren genoemd. Als men genoeg te zware munten heeft verzameld dan laat men deze weer vermunten tot nieuwe exemplaren waardoor je meer munten terugkrijgt dan je hebt aangeboden. Dit werkt uiteraard alleen als je de beschikking hebt over grote hoeveelheden munten. Daarom worden geldwisselaars nog wel eens verdacht van zulke praktijken. Misschien worden zij daarom wel veelal afgebeeld als vrekkige op geld beluste figuren die aan tafel zitten met een weegschaaltje. Dat soms ook de muntmeester zelf zich schuldig heeft gemaakt aan het biqueteren blijkt in 1763. Er komt dan een omvangrijke zwendel aan het licht van de Gelderse muntmeester Carel Christiaan Novisadi. Deze laat te lichte maar ook te zware munten slaan om een standaard zak van 600 guldens op het goede gewicht te krijgen. Deze zakken gaan vervolgens naar een kennis in Amsterdam die de te zware munten er uit ‘biqueteert’. De behaalde winst verdelen de beide heren onder elkaar. Wegens verouderde bepalingen in de muntinstructie en de onduidelijkheden over de bevoegdheden van de provinciale en centrale overheden komt het in dit geval niet tot een veroordeling. Novisadi is zelfs nog tot 1776 muntmeester van Gelderland gebleven!!

Geliefde bezigheden van oplichters zijn verder het gaatjes boren in munten, het uithollen en zelfs splitsen van munten en het semineren van munten. Semineren is het oplossen van de toplaag van de munt met een zuur. De munt ziet er na deze behandeling niet veel anders uit en het metaal kan je terug winnen uit het zuur. In de 18e en 19e eeuw zijn diverse personen voor dit soort vergrijpen gepakt en veroordeeld tot brandmerken en gevangenis straffen tot wel 20 jaar. De Gelderse muntmeester Novisadi is in vergelijking met de anderen zeer bevoorrecht geweest.

 

GEBRUIKTE EENHEID
WAARDE
dukaat 100 stuivers
goudgulden 65 stuivers
dukaton 63 stuivers
dubbele daalder 10 schelling of 60 stuivers
reaal 50 stuivers
patakon 50 stuivers
patagon 50 stuivers
rijksdaalder 50 stuivers
daalder 30 stuivers
florijn 28 stuivers
gulden 20 stuivers
dertiendehalf 12 1/2 stuivers
schelling 6 stuivers
escalin 1 schelling of 6 stuivers
zeshalve 5 1/2 stuivers
kwartje 5 stuivers
vlieger 4 stuivers
flabbe 4 stuivers
schrikkenberger 4 stuivers
stoter 2 stuivers + 6 penningen
vuurijzer 18 duiten of 2 1/4 stuivers
vierijzer 18 duiten of 2 1/4 stuivers
dubbeltje 2 stuivers
jager 12 plakken of 2 stuivers
royaal 3 groot of 12 duiten of 1 1/2 stuivers
stuiver 1 stuiver
patard 1 stuiver
blank 3/4 stuiver
groot 1/2 stuiver
vierling 1 oord of 1/4 stuiver
twaalfaard 1 oord of 1/4 stuiver
oord 2 duiten of 1/4 stuiver
plak 1/6 stuiver
duit 1/8 stuiver
denier 1/12 stuiver
penning 1/2 duit of 1/16 stuiver
mijt 1/24 groot of 1/48 stuiver
punt 1/6 penning of 1/96 stuiver

In 1577 verwerven de Ommelanden muntrecht, zij laten deze munten slaan in Appingedam, Gorinchem en Kuilenburg. Hieronder volgt een overzicht van Groninger munten en hun relatie tot elkaar en tot andere munten. Dit overzicht is tot stand gekomen m.m.v. Femke en Lars Roobol (N.G.V.).

Grootken of penning ½ plak of 3 miten
't Moagermantje of Grunneger oortje ¼ Grunneger stuver of 1½ plak
braspenning 2½ plak of ¼ schillink
Enkelde Vleemsche Grunneger halfstuver of 3 plakken
't Butje of klauwke 3½ plak
Krumster of Kromstaart 4 plakken
Fleemsche ½ schilling of 5 plakken
Dubbelde vleemsche of Grunneger stuver blank of 6 plakken
Broabantse stuver 1) 8 plakken
Fleger of braspenning 9 plakken
schilling 10 plakken
joager, jangelaar, oude vleemsche plakke, butdrager, schillink, alle 2 Grunneger stuver, dubbelde stuver, 12 plakken
't schoap (scaep) of schop 3 Grunneger stuver of 18 plakken
Dubbelde joager Flabbe of 4 Grunneger stuver of 24 plakken
Emder dikke 5 Broabantse stuver of 40 plakken.
Dubbelde flabbe 8 Grunneger stuver of 48 plakken
Arendsgulden of Arnhemse gulden (ook: oortdaler) 10 stuver of 60 plakken of ¼ daalder of 7½ Broabantse stuver
Arnoldus Arendsgulden (naar Arnold van Gelder) 12 Grunneger stuver
Rudolphus Postulaat (naar bisschop  Rudolph van Diepholt) 15½ Grunneger stuver of 1½ Arendsgulden plus 1 krumstert
Davidsgulden 13 Broabantse stuvers
Horekensgulden 18 Broabantse stuvers
Carolusgulden of gouden Carolus 1) 20 Broabantse stuvers
Emder of goudgulden 2) 24 Grunneger stuvers of 22½ Broabantse stuvers
Philipsgulden 25 Broabantse stuvers
Achtentwintig of Stokmantje 28 Grunneger stuvers 
't Fransche Schild 36 Grunneger of 27 Broabantse stuvers 
Goudgulden, Joachimsdaler eenvoudig daalder 28 of 30 Broabantse stuvers 
Boergondische daler 32 Broabantse stuvers 
Prince- of koningsdaler 35 Broabantse stuvers 
Rieksdoalder 50 stuvers
Zaize (Zeeuwse) rieksdoalder 52 stuvers
Diktun of dukaton f. 3.15
Haalve gollen rieder f. 7.-.-
Gollen rieder f. 14.-

1) Dit was de rekenmunt in ons land, zoals de euro nu ook is. Alle munten werden in deze munt omgerekend, zodat men wat meer houvast had temidden van al deze "exotische" valuta.

2) In deze munt hief men naar Ommelander landrecht boeten en breuken. Pas in  1488 begon de Stad (Groningen) zelf goudguldens te slaan.

06 Penning 6 1/4 stuiver, type 3, eenzijdig.

06 Penning 6 1/4 stuiver, type 3, eenzijdig.

Collectie particulier.

Catalogus van Loon III:96.

Wapen Goningen en Ommelanden, grote kroon, klein stempel.

Omschrift: IVVRE ET TEMPORE 1672

 

 

 

Noten/bronnen/referenties/literatuur:

1. Zie ook Mr. H.O. Feith Oude munten uit Groningen en Ommelanden .Heruitgave van muntenhandel Groningana 1977.
2. Drs. A.T. Puister Jaarboek munt en penningkunde 73 blz.8.
3. Zie Geld in Alkmaar door diverse auteurs. Historische vereniging oud Alkmaar 1993.

4. In Gens Nostra jaargang 18 no. 5, mei 1963 staat vermeld dat hij geboren is te Oldenzaal in 1646. Hij woont na 1652 met zijn ouders te Bentheim (Duitsland) en wordt in 1671 vermeld te Amsterdam als "hoedecramer van Bentem". In 1676 wordt hij burger van Kampen en verkrijgt in 1682 samen met Paulus Sluysken toestemming om de munt te Deventer te heropenen. Hij wordt te Deventer niet verder genoemd en schijnt in 1684 terug te zijn gegaan naar Bentheim.

5. Mr. H.O. Feith Oude munten uit Groningen en Ommelanden. Heruitgave van muntenhandel Groningana 1977.
6. Mr. H.O. Feith geeft bij het jaartal 1691 de opmerking dat deze in 1693 verboden worden door de Staten-Generaal en dat zij daardoor niet veel voorkomen. In andere literatuur komt een duit van dit jaar  niet voor. Of de overige jaren ook onder dit verbod vallen vermeldt hij niet duidelijk.

7. Geboren 1631en is heer van Zuidwolde, Adorp en Harssens. In 1689 wordt zijn "huis Beijum" publiek verkocht door zijn schuldeisers. In 1690 treedt hij in Franse dienst en wordt vanwege heulen met de Franse vijand van al zijn rechten vervallen verklaard. Hij overlijdt in België of Frankrijk.
8. Mr. H.O. Feith Oude munten uit Groningen en Ommelanden. Heruitgave van muntenhandel Groningana 1977.
9. Afgebeeld is een kopie naar het Groot Placaet-boeck IV - 673. Meer info bij Dr. H. Enno van Gelder, catalogus gedrukte muntplakkaten nr.506.
10. Plakkaat van de stad Groningen van 7 juni 1769, in het plakkaat wordt verwezen naar een eerder plakkaat van 13 juli 1764 welke niet is terug gevonden. Meer info bij Dr. H. Enno van Gelder, catalogus gedrukte muntplakkaten nr.952.
11. Plakkaat van de stad Groningen van 30 juli 1770, een origineel plakkaat aanwezig in de verzameling van het KPK te Leiden. Meer info bij Dr. H. Enno van Gelder, catalogus gedrukte muntplakkaten nr.953.

12. Plakkaat van de stad Groningen van 20 mei 1779, een origineel. plakkaat aanwezig in de verzameling van het KPK te Leiden. Meer info bij Dr. H. Enno van Gelder, catalogus gedrukte muntplakkaten nr.954.
13. Jan de Booser is naar voren gekomen als stempelsnijder over deze periode door een onderzoek van de heer J.C. van der Wis. JMP 87 (2000) blz.65-74, Jan de Booser sneed het Ommelander wapen “op hoger handt” en nog veel meer.
14. Zie hierover een artikel door de heer J.C. van der Wis in JMP 87 (2000) blz. 65-74, Jan de Booser sneed het Ommelander wapen “op hoger handt” en nog veel meer. (een exemplaar is ook vermeld in VCLS 24 nr.879).
15. J.C. van der Wis in JMP 89 (2002) blz. 1-38, Analyse van een Gronings twijfelgeval van 1672 ofwel "thoen sloeg men vierkant gelt tot een gedagtenis".
16. Met dank aan de website http://www.astro.uu.nl/~strous/AA/nl/antwoorden/moderne_kalenders.html

17.J.C. van der Wis in JMP 89 (2002) blz. 22-23, Analyse van een Gronings twijfelgeval van 1672 ofwel "toen sloeg men vierkant gelt tot een gedagtenis".

Verder lezen: n.v.t.

- - - - - - - - - -

Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten

voorkomen.< Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen...

geef die dan even aan mij< door via mijn E-mail adres.<

Hoogeveen, 4 dec. 2009
Verhaal: © Harm Hillinga.

Terug naar de Homepage.