Winterlandschap met schaatsers. Hendrick Averkamp (1585-1634), geschilderder ca. 1608. Olieverf op paneel, h 77,3 cm x b 131,9 cm. Bron: Rijksmuseum Amsterdam. Licentie: Public Domain.
Mijn schooljaar 1963-1964 In de vierde klas (4d) van de ULO in Winschoten is meneer R. Mud mijn klasse leerkracht. Van hem herinner ik me zo goed als niets. In dat jaar krijgen we een tussenrapport en twee gewone rapporten. Op het tussenrapport staat bij algebra, Frans en Engels een 'o' wat staat voor onvoldoende en bij meetkunde een 'z' voor zwak. Bij het eerste rapport heb ik meetkunde kunnen inhalen, maar bij Frans (meneer Hoekman) staat een 4½, bij Engels een 5 en op algebra heb ik een 4. In de vierde klas komt lichamelijke oefening niet meer op het rapport voor, daar bof ik mee. Op het tweede rapport weet ik algebra om te zetten in een 5 en Engels in een 6. Helaas zakt Nederlandse Taal naar een 5 en Frans blijft steken op dezelfde 4½. Leraar Hoekman, altijd sarcastisch: "Je kunt misschien toch maar beter een boertje worden, Harmpje……". In het voorjaar gaan we voor een werkweek naar Duitsland, wat voor mij een hele belevenis is en in de winter daarvoor heb ik verkering gekregen, dat negen maanden duurt. Deze twee dingen zorgen ervoor dat ik beter in mijn vel zit dan anders het geval is.
Foto: Nieuw Statenzijl circa 1969:
Dan komt na vier jaar het examen in zicht. Ik weet nog dat in de weken ervoor keihard heb gewerkt, nog meer, nog harder, nog langer. Meneer Starke (algebra en meetkunde) en directeur Wiersema spreken me moed in en geven me wat tips. Omdat ik door ziekte drie maanden van het being van het schooljaar heb moeten missen, geeft Starke me bijles voor algebra en meetkunde. Op 16 juli stap ik met een aantal valeriaan pilletjes van moeke in Nieuweschans op de trein naar Groningen, waar het eerste onderdeel Aardrijkskunde mondeling wordt afgenomen. De eerste vraag gaat over lengte- en breedtecirkels. Ik krijg het gevoel alsof iemand mij gember in de kont heeft stopt, wat nog wordt versterkt door mijn leraar en de examinator die glimlachend en voldaan naar mijn antwoorden luisteren. Vervolgens mag ik alles vertellen wat ik erover weet. Ik leg het hele zonnestelsel uit en vertel over de invloed van zon en maan op de aarde en voor ik het weet gaat er een zoemer en heb ik een 9 te pakken. Ook alle andere vakken gaan goed, ik haal zelfs een 6 voor Frans, een 7 voor Nederlandse taal, Duits, Engels en Geschiedenis, alsmede een 8 op Kennis der Natuur. Ook op meetkunde krijg ik een 6, evenals op schrijven. Met een 5 op algebra en tekenen slaag ik op 13 juni 1964 voor mijn ULO examen.
Iedereen waarmee ik vanuit Drieborg naar de ULO ben gegaan, ben ik na de ULO tijd uit het oog verloren. Iedereen is zijn eigen weg gegaan en dat komt waarschijnlijk vooral omdat ik de enige van het groepje ben die de eindstreep op de ULO heeft gehaald. De een is in het begin al afgehaakt, de ander later. Ook Tina Smit heeft het niet gehaald. Haar ontmoet ik op latere leeftijd nog een keer als ik al getrouwd ben op een feestje van oom en tante Wesselink. Een paar maanden daarna sterft ze aan een ernstige ziekte. Ook de zoon van de zetboer die me pijnlijke knieën heeft bezorgd, waarvoor ik een aantal weken vóór het afscheid van de lagere school van Drieborg in het ziekenhuis van Winschoten ben geopereerd, heeft het niet gehaald. Ik heb er nog steeds last van. Niet meer van Onnie die me die knieën heeft bezorgd. Bij een reünie in Drieborg in 2010, zie ik de enorme Onnie met zijn vader terug. Beide met een rode kop en dezelfde kleur haar, maar dat hebben ze altijd al gehad. Ik heb Onnie een hand gegeven en hem bedankt voor wat hij mij heeft bezorgd. Zijn hoofd wordt nog roder; hij draait zich om en stapt bij zijn vader in de auto. Ze rijden weg terwijl ik ze uitzwaai. En ja, mijn eerste liefde heb ik daar ook nog terug gezien. Daarover gaan we het hier echter niet vertellen…[1]. In de zesde klas van de lagere school in Drieborg moeten we regelmatig een opstel schrijven. Daar ben ik erg goed in. Mijn opstellen omvatten vaak een heel schrift en soms wel twee met altijd een 9 of een 10. Meester Hemmes: "Jij moet journalist worden, Harm". Zo is het niet gegaan: ik kom in het onderwijs terecht.
Foto: Nieuwe Statenzijl circa 1965. Foto ingezonden door: †Jur Bakker. De Westerwoldse A (linker kant, loopt naar de schutsluis). Op de foto staat o.a. de familie Bakker.
Een winter eerder De barre winter van 1962-1963 Deze winter van dat jaar zal ik nooit vergeten. De zomer ervoor ben ik 16 jaar geworden en mijn vader koopt voor mij én voor zichzelf een brommer. Vader rijdt op een Batavus en ik op een Zündapp. Het wordt nu makkelijker voor mij om van Nieuwe Statenzijl naar Winschoten te gaan. Het gaat nu ook beter met mijn knieën. Sporten heb ik mijn leven lang vrijwel nooit echt kunnen doen. Deze winter wordt echter een hel. Het is de koudste winter van de hele eeuw geworden. Tien weken lang extreme kou met ook nog eens een enorme hoeveelheid sneeuw en veel wind. Het buurtschap Nieuwe Statenzijl raakt volledig ingesneeuwd. De sneeuw is blijven liggen tot in maart. De gemeente en vooral de boeren in de polders zijn er echter vlot bij en schuiven de sneeuw de bermen in en over de sloten. Zo ontstaan metershoge bergen sneeuw, maar gestrooid wordt er niet en door de wind komen er sneeuwduinen op de wegen tot wel 30 cm hoog. Beide voeten aan de grond zorgen voor evenwicht en ik kom desondanks altijd op tijd op school. Dat geldt niet voor de scholieren die dicht bij school wonen. Zij komen bijna altijd te laat: "Er ligt veel te veel sneeuw, meneer, en we vallen telkens….". Of: "De sprekken waren dicht". Bedoeld worden hier de slagbomen bij het spoor van de trein of de brug. Nou, nee, gevallen ben ik zelf nooit; gewoon voorzichtig zijn.
Links de Westerwoldse A richting de schutsluis en rechts richting de spuisluis (Foto: Harm Hillinga circa 1969). Het boerderijtje op de foto is er niet meer en wordt eerst gerund door mijn grootvader en later door mijn vader. Na de oorlog raakt het niet meer bewoonbaar door oorlogsschade. Op de achtergrond is men al bezig met het aanleggen van een dijk op de grens tussen Groningen en Duitsland. Later wordt de Westerwoldse A uitgebaggerd op de landerijen die bij de boerderij behoren en verlegd waardoor er geen bestaan meer is op de boerderij en wij noodgedwongen verhuizen. Hier hebben we ook geschaatst.
Schaatsen We zijn daar altijd voorzichtig geweest met water en meer nog met ijs. Vlakbij Nieuwe Statenzijl ligt de stadsboerderij waar destijds de familie Schipper woont in de Reiderwolderpolder. Ede Staal heeft daar later ook nog gewoond. Voor de boerderij en ernaast loopt in die tijd een brede gracht met laag water en geen begroeiing. Dus als het even kan, schaatsen we daar.
Het drama van Hellum De beide jongens horen de waarschuwingen aan, maar schaatsen desondanks het Schildmeer op. Je bent jong en je wilt wat.
Tegen de avond zijn de jongens nog niet weer thuis. Dat is voor de vader van Lammert, Jan Meijer en de verloofde van Tjaakje, Johannes de Haan en de aanstaande schoonzoon van Jan Meijer het teken dat ze op zoek moeten gaan naar de beide jongens. De oudere broer van Geert, Eisso Kleefman en een bekende, Harm van Delden, rijden op de fiets mee. Als Johannes en Jan bij het Schildmeer aankomen, gaat Jan al schaatsend verder, terwijl Harm op de fietsen let.
De Haansluis (na de restauratie) ten zuiden van het Schildmeer met rechts de sluiswoning. Rijksmonument nr. 527119. Foto: Hardscarf, juni 2011. Licentie: Creative Commons.
Eisso is ondertussen teruggefietst naar Hellum. Zijn ouders bestieren daar het café. De hulp die daar kan worden geboden, biedt ook geen reden tot enige opluchting. Harm slaat alarm en tegen tien uur in de avond gaat hij met politie en vrijwilligers van de brandweer terug naar het Schildmeer. Lange tijd wordt er gezocht. Pas na een lange zoektocht vinden ze Jan en Johannes verdronken terug op een plek waar de dag ervoor nog twee schepen hebben gevaren. Het verhaal vertelt dat het horloge van Jan Meijer op 6.50 uur is stil blijven staan.
Twee jongens uit Hellum hebben die zondagmiddag nog open water gezien op het meer en op de aangegeven plek wordt de muts en een handschoen van de jonge Lammert Meijer gevonden. Het wordt tegen zes uur in de avond van maandag 24 december dat het lichaam van Geert Kleefman wordt ontdekt op circa zestig meter vanaf de zuidkant van het meer. Die avond is het niet meer gelukt om Lammert Meijer te vinden.
Zuidwestzijde van het Schildmeer. Foto: Hardscarf, 7 juni 2014. Licentie: Creative Commons.
Men besluit de volgende dag verder te gaan met hun zoektocht. Met een dreg wordt om kwart voor elf het lichaam van de tweede jongen naar boven gehaald, Lammert Meijer.
De saamhorigheid van het dorp is enorm. Het hele dorp viert geen kerst en geen oud en nieuw. Iedereen leeft mee en helpt waar het maar kan. Op de zaterdag van de begrafenis liggen alle vier opgebaard in de lagere school van het dorp. De dienst kan worden gevolgd in café Hansen, in de wachtkamer van tandarts Barels en in de leerkamer van de pastorie van de hervormde kerk. Daar heeft men voor luidsprekers gezorgd. De belangstelling is overweldigend.
"Zwijgend nam men na de korte tocht plaats rond de graven. Indrukwekkend was de stilte, die nog werd vergroot, doordat de mist boven de wit besneeuwde velden alle geluiden temperde. Alleen het zwak gebrom van een hoog overvliegend vliegtuig en het scherpe gekras van een kraai in de bomen, mengde zich bij het stemgeluid van ds. Brinksma, toen deze de geloofsbelijdenis uitsprak en Openbaringen 21 en 22 voorlas. Van heel ver klonken stemmen van kinderen die zich vermaakten op het ijs….[2]."
Geert, een rossig jongetje, is de oogappel van zijn opa geweest. Hij lijkt in veel opzichten op hem en is ook naar hem vernoemd. Na het drama heeft de moeder van Geert geen aardigheid meer in het café dat ze runt en daarom wordt er besloten om het te verkopen. Ze zijn daarom verderop in het dorp in een oude molen gaan wonen. Vandaar uit hebben ze ook geen uitzicht meer op de begraafplaats...[3]. Er wordt in het café een discotheek gevestigd en later brandt het gebouw geheel af… [4].
In Hellum spreekt men nog altijd over deze verschrikkelijke gebeurtenis, waarbij vier mensen om het leven zijn gekomen, waaronder twee helden die het leven wilden reden van twee jonge knapen. Alle vier rusten ze naast elkaar op de begraafplaats te Hellum. Wessel Haan sterft nog geen jaar later op 24 september 1963. Onderop zijn steen staat: "Hun leven was geven".
De graven op de begraafplaats van Hellum. Van links naar rechts: Klaassiena Tjakiena Koopma, echtgenote van Jan Meijer, (1921 - 25-12-1996), Jan Meijer (1920 - 23-12-1962), Lammert Meijer (1951 - 23-12-1962), Geert Kleefman (1950 - 23-12-1962), Johannes Haan (1927 - 23-12-1962), Wessel Haan, echtgenote van Freerkje de Jonge (1905 - 24-09-1963) en Freekje de Jonge (1905 - 24-09-1988). Foto: ©Jur Kuipers, 2021.
|
||||||||||||
|