Objecten Objecten
Objecten

Algemeen object

'Weldringen'
personen
heer van Johann Freidrich Mordio Freiherr von Berchem

Adres

Koserstrasse 2
plaats:
Straat: Koserstrasse
Huisnummer: 2
personen
bewoond door Friedrich Otto von Ripperda en Susanna Frederike Amalie von Koschembahr

Algemeen object

Mealstede
plaats:
Voormalig kasteelterrein Maelstede (Kapelle)
Er resteren slechts restanten van één van de zes overgebleven Middeleeuwse kastelen op Zuid-Beveland. De oorsprong van kasteel Maelstede ligt vermoedelijk in een eind 12e of begin 13e eeuw gebouwde bakstenen woontoren op een kasteelbergje. In het begin van de 14e eeuw komt in de directe omgeving van het kasteelbergje een nieuw kasteel Maelstede tot ontwikkeling.
Het kasteelcomplex heeft uit een hoofdgebouw en een zijvleugel bestaan, die een plein omsloten is geweest; het geheel wordt in vroegere tijden omgeven door een gracht. Het kasteel wordt tot het midden van de 18e eeuw vrij regelmatig bewoond. Daarna raakt het in verval en in 1780 is er nog slechts een bouwval over.
Vermoedelijk heeft men omstreeks 1810 de laatste bovengrondse resten opgeruimd. De berg is in de loop der jaren geheel afgegegraven. In 1971 worden in de laastste restanten ervan en in de ringgracht brokken muurwerk en delen van zware eikehouten palen van een brug gevonden.
personen
vrouwe van Maria Louise van Liere

Algemeen object

'Den Brake'
plaats:
Sinds de tweede helft van de 15e eeuw komt de naam van deze borg voor. Tevens worden er dan enkele namen van bewoners vermeld. Zo treffen we in 1457 aan Grote Berend ter Brake, in 1503 Ebbe ter Brake en in 1532 Jacob IJsbrands ter Brake, schepper in het Halfambt. Het maakt niet de indruk dat we hier met hoofdelingen te maken hebben.
Bekender is Johan Hiddink of Hiddinge ter Brake, eerst getrouwd met Teetke Clant, later met Jacomina van Isenholt, een Zeeuwse. Hij komt sinds 1557 voor 'ter Brake'. Johan Hiddink is redger te Obergum en andere plaatsen. Vooral is hij bekend geworden van zijn deelname aan de beeldenstorm van Obergum. Hij moet dan ook uitwijken, terwijl zijn goederen verbeurd verklaard worden.
In de lijsten van confiscatien is sprake van een heerd land, groot 40 juk, liggende ter Brake onder Obergum met een schoon woonhuis, welke land en huis door inundatie (Allerheiligenvloed 1570) grotendeels zijn bedorven. De huuropbrengst is dan ook gering.
Na de pacificatie van Gent in 1576 zal hij teruggekeerd zijn en zijn goederen hebben teruggekregen. Of hij in 1580 opnieuw is uitgeweken, is niet bekend.
Na zijn dood wordt in 1596 De Brake verkocht. Het goed wordt dan omschreven als een heerd lands, ongeveer 41 jukken groot, met de borg en het schathuis, benevens de singel, poorten, brug, gracht, heminge, hovinge en met heerlijkheden en gerechtigheden. Koper wordt Egbert Schaffer voor 36 emder gulden per juk en de borg met gerechtigheden voor 1600 emder gulden.
In 1612 verkooopt Schaffer het goed aan Wessel Harderwick genaamd Ganseneb.
Na diens dood in 1635 heeft Abel Lewe het huis verkregen, maar in 1650 komt er weer een nieuwe eigenaar. In dat jaar wordt de Brake te koop aangeboden. De heerd is dan 56 en halve juk groot. Er hoort ook een tichelwerk bij met twee ovens. Koper wordt majoor Adam van Heerdt voor 45000 gulden. Deze is bekend geworden door zijn optreden tijdens de 'grouwelyke landdagschennis' van 1643. Hij houdt een tijd lang het provinciehuis te Groningen bezet voor Berend Coenders. Maar als diens poging om zich van de macht in de Ommelanden meester te maken mislukt, wordt hij gevangen genomen en ontslagen.
Lang hebben Adam van Heerd en zijn vrouw Eemke Huinga niet op de Brake gewoond. Al in 1653 wordt kapitein Arnold Huinga vermeld op deze borg die hij bij keerskoop heeft aangekocht voor 47000 gulden.
Bekend is in deze tijd de opbrengst van het tichelwerk. Deze bedraagt jaarlijks 7500 gulden. Daartegenover staan de onkosten ten bedrage van 3240-16 gulden. De netto inkomsten bedragen dus 4259-4 gulden.
In 1665 breidt Huinga zijn bezittingen nog uit met land en rechten. Of hij op de Brake heeft gewoond is onzeker; hij is destijds commandant van Oudenschans.
Na hem wordt Anna Maria Ulgers, weduwe Jarges, eigenares van de Brake. Als zodanig komt zij voor in 1670. Zij hertrouwt met ritmeester Frans Willem Ripperda. Hun schuldeisers laten in 1675 het goed verkopen, dat dan 58 jukken groot is. Het tichelwerk met 19 jukken land wordt dan verhuurd aan een ticheler voor 650 gulden per jaar, de borg met de rest van het land aan een meier. Hoogste bieder is de ritmeester zelf, voor 25000 gulden. Hij kan de koopsom niet betalen, dus gaat de koop over op de hoofdman Arnold van Nijeveen.
Deze overlijdt in 1683, waarna de borg vererft op zijn zoon de ritmeester Christiaan van Nijeveen en na diens dood in 1693 op diens broer Hugo van Nijeveen, getrouwd met Hermanna Maria van Julsingha.
Na de dood van haar man in 1714 blijft zij op de Brake wonen. Zij exploiteert zelf het tichelwerk. Zo levert zij bijvoorbeeld steen voor het huis Mathenesse te Mensingeweer.
Na haar overlijden blijft het goed onverdeeld aan haar kinderen, die in 1739 de naburige Blauwe Borg erbij kopen.
In 1781 vererft de Brake op Hermanna Helena van Iddekinge, een kleindochter van Peter van Nijeveen, een broer van de eerdergenoemde Christiaan en Hugo. Zij is getrouwd met Paulus Laman, raadsheer der stad Groningen. In 1783 vertegenwoordigt hij de stad ter Staten-Generaal. De brieven die hij uit Den Haag schrijft geven ons niet alleen en kijk op zijn persoon maar ook op het leven op de Brake, dat zijn zomerverblijf wordt.
Bij de dood van mevrouw Laman in 1803 wordt de borg getaxeerd op 20000 gulden. Er is dan 79 en driekwart bunder land bij. De borg vererft op haar dochter Catharina Hermanna Laman, gehuwd met Anthony Ewoud Sichterman.
Na hun dood, respectievelijk in 1816 en 1812, komt bij akte van Scheiding van 1828 De Brake aan hun zoon Mello Sichterman. Deze, procureur bij de rechtbank te Appingedam en lid van de Eerste Kamer, overlijdt op de Brake in 1856. Zijn vrouw Catharina Maria Gesina Vinkers en hun zoon Anthoni Ewoud Sichterman zijn voor hem gestorven. In zijn testament heeft hij bepaald, dat de borg moet worden gesloopt. In 1856 wordt het huis, dat door allerlei verbouwingen al bedorven is, op afbraak verkocht. De bossen worden gerooid. Alleen het tichelwerk bestaat nog. De grachten zijn grotendeels gedempt. Ze zijn nog wel te herkennen. Voor de borg heeft een draaibrug over de gracht gelegen. Twee dammen hebben toegang tot het terrein van het schathuis gegeven. Voor elk van de dammen hebben twee zandstenen leeuwen op het plein gestaan. Twee daarvan zijn in 1910 door de heer P.Sichterman, notaris te Meerkerk, aan het Groninger Museum geschonken. (Bron: De Ommelander borgen en steenhuizen, ISBN 90 232 2314 4).
personen
heer van Wessel Hardewijck (van Harderwijck)
heer van Abel Lewe

Algemeen object

'Den Blauwborg'
plaats:
De Blauwborg onder Obergum was niet het enige huis in de provincie dat zijn naam aan de kleur van zijn dak heeft ontleend. De borg Aykema te Grijpskerk komt in de 17e eeuw eveneens onder deze naam voor en bij Groningen stonden het Blauwborgje en het Blauwhuis.
De borg te Obergum wordt het eerst vermeld in 1650. In dat jaar wordt bij keerskoop de behuizing verkocht met 38 en half jukken land, met hovinge, grachten, singels en gerechtigheden. Eigenaar is Abel Lewe op de Brake en huurder Conradus Meyer, terwijl wijlen Bartholomeus Fraterma als gebruiker genoemd wordt. Deze is al in 1634 overleden en in Obergum begraven.
Abel Lewe blijft zelf koper voor 30000 gulden, maar aangezien hij op het moment van de verkoop reeds is overleden, wordt de borg opnieuw geveild. Nu wordt onradus Meyer koper voor 18400 gulden. Deze raakt blijkbaar in moeilijkheden, want hij verlaat de borg, die in 1655 gekocht wordt voor 20100 gulden door kapitein Jacob van Holzapfel, genaamd Mijlander. Deze, misschien afkomstig uit het graafschap Nassau Hadasmar, is in 1629 getrouwd met Wigboldina van Ewsum.
Na zijn dood komt de Blauwborg aan zijn zoon Adolf, die in 1667 op het huis Hanckema overlijdt.(zie Hanckema)
Hoewel de familie Holzapfel slechts twaalf jaar in het bezit is geweest van de borg, leeft haar naam nog voort in de Holtsappeltil, gelegen tegenover de borg over het Potmaar.
De nieuwe eigenaar wordt Johan Lewe, die in 1667 het huis koopt voor 24500 gulden. Na diens dood vererft de Blauwborg op zijn zoon Jan, die voorkomt als ritmeester en commandant van Delfzijl. Hij zal dus niet veel op de borg gewoond hebben. Omstreeks 1705 is hij overleden.
Alweer wordt het huis publiek verkocht. Koper wordt Gesina Rengers van Farmsum voor 5650 gulden. Van haar vererft de borg in 1733 op haar nicht Wilhelmina Rengers van Farmsum, weduwe van overste Frederik Willem Lewe van Middelstum. De oppervlakte van het bijbehorende land is dan nog steeds ruim 38 jukken.
In 1739 blijken de erven van Hugo Nijeveen in het bezit te zijn van de Blauwborg evenals van de Brake. Het huis is dan misschien al gesloopt, sindsdien wordt het niet meer genoemd.
De grachten zijn gedempt, maar nog herkenbaar in het groenland. De verbindingsweggetjes met Obergum en de Brake zijn verdwenen. Langs de Brake is het terrein bereikbaar. De bossen (vd de beide borgen) die vroeger een geheel vormden, bekend door de grote reigerkolonies, zijn verdwenen. Slechts hier en daar staat nog wat struikgewas.
(Bron: De Ommelander borgen en steenhuizen, ISBN 90 232 2314 4)
personen
heer van Abel Lewe

Algemeen object

de borg 'Juckama'
plaats: Zeerijp [Gr]
De Juckema borg
Juckema is een borg ten noorden van het dorp Zeerijp in de Nederlandse provincie Groningen. De borg heeft in het streekje De Groeve gelegen, op de plek van de huidige boerderij Ju(c)k(k)emaheerd (Garsthuizerweg 1). Vanaf het dorp heeft tot ongeveer 1750 een laan richting de borg (Juckemalaan) gelopen, die in de loop van de 20e eeuw grotendeels is verdwenen.
Geschiedenis
In 1634 wordt Juckema voor het eerst genoemd toen Maurits Ripperda deze heerd erfde van zijn vader Adolf Ripperda van Peize. Niet lang hierna zal deze heerd zijn uitgegroeid tot een borg. Hij trouwt met Margareta Clant van Menkema. Maurits schenkt aanzienlijke bedragen aan de Jacobuskerk ter bekostiging van een nieuw orgel en een nieuwe preekstoel. Na zijn dood in 1665 wordt hij hiervoor herdacht met een rouwbord, het eerste dat in de Jacobuskerk wordt opgehangen. Zijn dochter Margaretha Clant trouwt met Derk Jacob Clant van Nijenstein, maar overlijdt al in 1670, waarna haar man nog enkele jaren op de borg woont. In 1672 wordt hij aangeslagen voor de 100e penning ter bekostiging van het Gronings Ontzet, wat neerkomt op ongeveer 1000 gulden. Daarmee is hij verreweg de rijkste man van Zeerijp; de borgheren van Boukuma en Haykema hoeven elk slechts 500 gulden te betalen en die van Eelsum komt zelfs helemaal niet voor onder de aangeslagenen. In 1675 koopt Derk de Hanckemaborg in Zuidhorn en gaat daar wonen. In 1682 wordt Juckema door hem geschonken aan zijn zoon Edzard Jacob Clant (II), die echter een jaar later overlijdt. In 1687 schenkt Derk het vervolgens aan zijn net volwassen zoon Maurits Clant. Ondanks dat Derk zich heeft gevestigd in Zuidhorn wordt zijn rouwbord na zijn dood in 1700 niet opgehangen in de kerk van Zuidhorn (waarvoor hij wel een preekstoel heeft laten maken met zijn wapen), maar in de Jacobuskerk.
Zijn zoon Maurits verlaatt na zijn dood de borg, die vervolgens in tweeën wordt gesplitst: De ene helft komt in handen van zijn zus Allegonda Maria Clant en de andere helft gaat naar de dochter van zijn zusje Baudewina (getrouwd met Gerhard Horenken van Dijksterhuis), Margareta Josina Horenken.
In 1704 trouwt Margareta met Willem Alberda van Menkema, waardoor Menkema en Dijksterhuis in een hand komen. In het jaar erop overlijdt Margareta echter in het kraambed. Willem verkoopt in 1711 zijn deel van de borg aan Lambert Tjarda van Starkenborgh van Onstaborg. Deze is inmiddels getrouwd met de eerder genoemde Allegonda Maria Clant waardoor de borg weer in een hand komt. Lambert en Allegonda wonen echter elders en verkopen de borg daarom al een jaar later (in 1712) aan Jan Jansen en Anje Eppens, die de borg kort daarop laten afbreken. Later wordt op de plek van de borg de boerderij Juckemaheerd gebouwd.
Bronnen, noten en/of referenties
* Formsma W.J., Luitjens-Dijkveld Stol R.A., Pat A. (1987), De Ommelander Borgen en Steenhuizen. pp. 530-531.
* Huizing, L. et al. [red.], (1993), Van Riepster licht tot Wilgenstee. pp. 22-23.
personen
heer van Maurits Ripperda van Jukema
vrouwe van Margaretha Josina Rippera van Jukema (Ripperda)

Algemeen object

de borg 'Nijenstein'
plaats: Zandeweer [Gr]
personen
heer van Edzart Jacob Clant Van Scheltema-Nijenstein
Heer van Mello (Alberda Tot Scheltkema-Nijenstein)
Heer van Edzard Willem Lewe van Nijenstein
heer Edzard Jacob van Nijenstein

Algemeen object

'Folkerdaborg'
plaats: Bedum [Gr]
De geschiedenis van de borgen Folkerda is niet duidelijk. De rechten zijn bij de eerste vermelding in de 16e eeuw in bezit van Van Ewsum. In 1584 worden in Bedum een paar heerden verkocht, afkomstig van Christoffer van Ewsum. Folkerda en Alma worden niet met name genoemd.
In 1584 is het redgerrecht op Folkerda in bezit van de gebroeders Albert en Garbrand Jarges. En in 1638 aan Wijtsma wegens zijn vrouw. Deze vrouw is Teteke Jarges.
In 1661 komt Reint van Munster voor op Folkerda als collator van Bedum. Deze verpacht in 1667 de heerd aan kapitein Hendrik van Steenhuisen, die in 1674 voor Bedum processen voert op grond van aankomstbrieven uit 1658 en 1667. Deze van Steenhuisen heeft zich op Folkerda gevestigd. Hij trouwt met Anna van Walta in 1675. Hij leeft echter op grote voet, want in 1690 en 1691 wordt Folkerda gerechtelijk verkocht. Er is dan sprake van een Borg omschreven als de plaats en borg Folkerda, groot 69 grazen, met redgerrecht, recht van collatie en graven en gestoelten op het koor in de kerk. Koper wordt kapitein Peter Ebels.
In 1631 tot 1685 komt er een familie Doenga voor op Folkerda. Waarschijnlijk zijn er dus meerder borgen Folkerda, aangezien er anders meerdere families tegelijk op de borg wonen. Zo ontstaat het onderscheid Oud Folkerda en Nieuw Folkerda.
In 1696 en 1698 komt een Johan Baptista Gramaye voor op Oud-Folkerda, hij moet het hebben verkregen van de familie Doenga. Het andere Folkerda (Nieuw Folkerda) is in of kort voor 1715 door Peter Ebels verkocht aan Bauke Everts.
De dochter van Gramaie trouwt in 1701 met Steven van Goltstein. Hun zoon Joost Jan van Goltstein trouwt met Geertruid Jueta Clant. Deze Joost Jan is in 1756 baron en heer van Oud- en Nieuw-Folkerda. Voor het eerst wordt dan de naam Nieuw Folkerda gebruikt.
Ook in hun testament noemen Joost jan en Geertruida Juesta zich heer en vrouw van Oud- en Nieuw- Folkerda. Nieuw- Folkerda wordt dan omschreven als het huis Folkerda met schathuis, hoven, singels, lanen, met een ommegang in de rechtstoel van Bedum. En bij het huis Folkerda zijn drie percelen.
Na hun dood vererft de borg op dochter Maria Theodora, getrouwd met Jan Aegidius van Voorst. zij verkoopt in 1791 het land onder voorwaarden en woont dan blijkbaar op Nieuw-Folkerda. Oud-Fokerda wordt in 1789 een plaats genoemd, bestaande uit een binnehuis en Friese schuur met de vaste beklemming van 56 grazen land. De borg moet dus tussen 1732 en 1789 gesloopt zijn.
In 1795 trouwt er een echtpaar in Bedum. In 1796 werd te koop of te pacht aangeboden een aanzienlijke herenbehuizing, genaamd Nieuw Folkerda onder Bedum, met schathuis, hoven, appelhoven, grachten, singels, lanen en 19 grazen land, met grafkelder en graven in de kerk van Bedum.
In 1798 wordt Nieuw-Folkerda opnieuw publiek geveild, bestaande uit 4 benedenkamers, een behangen kelderkamer, nog 2 kamers, keuken met fornuizen, meiden- en knechten kamers, schuur en stalling voor paarden en vee, tuinen, grachten, vijver, appelhoven, singel, prieel en lanen benevens ongeveer 80 grazen land.
In 1799 wordt het huis op afbraak verkocht. Een meestertimmerman in de Steentilstraat biedt dan materiaal aan van de afgebroken borg.
(BRON: De Ommelander borgen en steenhuizen, ISBN 90 232 2314)

Adres

'Huis getekend No. 6
plaats: Breede [Gr]
personen
woont Jan Klaassen Ripperda tot zaterdag 21 nov 1812

Algemeen object

'Fritema'
plaats: Oldehove [Gr]
De bronnen spreken nooit van een borg of steenhuis. Toch is het waarschijnlijk dat er een steenhuis is geweest. In 1453 wordt het Fritemahuis genoemd in een dijkbrief, terwijl het ook op gedrukte 17e eeuwse kaarten als borg voorkomt. Ook de familie Fritema is van aanzien geweest. De oudst bekende is Reyner Fritema, die in 1457 in een dijkrol genoemd wordt. Vervolgens is er sprake van een Alger Fritema (Fripema), over wiens niet nader aangeduide erfenis in 1485 onenigheid bestaat.
In 1516 wordt Ivo Fritema genoemd als grietman van Humsterland. In verband met zijn huwelijk met Tjaertcke van Donia is hij waarschijnlijk in de buurt van Sneek gaan wonen. Een portret van hem en zijn familie is in het Groninger Museum. Afstammelingen van hem bezitten goederen in de buurt van Pieterburen en Eenrum. Tot deze tak behoort de bekende rentmeester Feiko van Fritema.
Naast Iwe wordt in 1540 te Niehove Menne vermeld, terwijl Fritemaheerd onder Oldehove voorkomt met 83 grazen. Ook later worden Fritema's genoemd zonder dat we hun onderlinge verwantschap kennen.
In 1613 trouwt Roeleffien van Fritema, een dochter van Menne Fritema en Wemele Clant, met Christoffer van Deest, een zoon van de stadsrentmeester Johan van Deest (of Diest). Christoffer wordt in 1617 genoemd op de klok van Ranum en is in 1618 begraven in de Martinikerk. Zijn weduwe hertrouwt in 1619 met Luurt Wicheringe. In de huwelijksakte heet zij vrouw tho Fritema. Als weduwe van Luurt Wicheringe komt zij voor in 1627. Zij leef nog in 1644. In 1646 behoort Fritemaheerd aan haar zonen Bartolt en Menne Wicheringe. In dat jaar wordt de heerd, 85 grazen groot, bij keerskoop verkocht. Naast de rechten wordt alleen een meiershuis vermeld. Koper wordt Tjaert to Nansum.
In 1652 komt echter Johan Willem van Deest (Diest) 'op Fritema' voor, dezelfde die oook Jensema koopt. Hij is waarschijnlijk een zoon van een Christoffer van Deest, die in 1620 trouwt met Ottilia Hammonius. In 1678 wordt Johan Willem van Deest nog 'op Fritema' genoemd, waarschijnlijk is het dan al geen aanzienlijk huis meer. Op kaarten van Frederik de Witt en andere uit de 17e eeuw staat dan ook 'olim (eertijds,= eerder belangrijk) Frytema'.
De verbinding met Jensema en Englumborg blijfft voorhands bestaan. Dit blijkt in 1970, als bij opening van de Fritemagrafkelder de gebeeldhouwde stenen kist wordt gevonden van Margaretha, grafin von Cobentzl, schoondocher van de Spaanse Ripperda, overleden in 1730.
Huidige toestand: De gracht achter de boerderij is nog aanwezig; de overige zijn gedempt, maar nog zichtbaar.
(Bron: De Ommelander borgen en steenhuizen, ISBN 90 232 2314 4)
personen
jonker Johan Christoffel van Deest

Adres

'Jensemaborg'
personen
bewoond door Maria Isabella van Deest op woensdag 12 feb 1676

Algemeen object

'Twickelo'
personen
eigenaressse van Judith (Jutta) van Twickelo

Algemeen object

'Unkenborg'
plaats: Leer (Dld)
(Later wordt de borg Hardewykerburg genoemd.)
personen
erfvrouwe van Armgard Nn

Algemeen object

'Canarienhausen'
personen
heer Rycleff van Laer Tot Laerwolde

Algemeen object

De Leemcule
personen
heer van Vyth Christoffer

Algemeen object

Holdinga State
plaats:
personen
heer van Ritske van Sappema

Algemeen object

Lulema
personen
heer Johan Clant

Algemeen object

De Ehze
personen
heer van Willem van Lochum
heer van Willem van Lintelo Tot Ehze
heer Christiaan Karel

Algemeen object

Fraeylemaborg
plaats: Losdorp [Gr]
personen
jonker en hoofdeling Roedolph (Rudolf) Schaffer

Algemeen object

Saaksenborg
plaats: Baflo [Gr]
personen
erfvrouwe Anna Maria Elisabeth Ripperda
In 1606 verkoopt Johan Arends van de Cruisstee een heerd land onder de klokslag van Baflo te Lutjesaaksum aan de stadsrentmeester Johan van Deest. Het Heerd is 41 jukken groot met heem, hof, grachten, singels, wal en behuizingen naast straten, poorten, brug, vissen, duiventillen + duiven, bomen op en om de singel, pauwen, zwanen en eenden. Het is mogelijk dat Johan Arends die eind 16e en begin 17e eeuw redger is in verschillende plaatsen de borg gekocht heeft in 1567, alleen is dit niet zeker. Van 1606 tot 1719 is de borg in bezit van de familie Van Deest. Eerst is er nog sprake van De Eest, D 'Eest en Deest. In 1672 is er dan sprake van Saaksumborg. Er woont dan een Johan Christoffer van Deest op de borg, zijn vader Christoffer is waarschijnlijk een neef van de eerder genoemde rentmeester. Na 1691 erft de dochter van Johan Christoffer, Maria Otilia van Deest de borg. Zij woont er nog tijdens de kerstvloed van 1717. De moeder van Maria is een Ripperda. Zo komt in 1719 de Saaksumborg in bezit van Maria Elisabeth Ripperda van Winsum, weduwe van overste-luitenant Willem van Ewsum, en haar medeerfgenamen. De 'plaetse' bestaat dan uit behuizing, schuur, hoven, grachten en singels, bomen, planten en plantages, gelegen bij Baflo onder de rechtstoel van Obergum. Maria een zuster van de bekende spaanse Ripperda, heeft een zus Ida Elisabeth die na de dood van haar man bij Maria komt wonen op de borg. Deze Ida koopt de kleine ivoren beeldjes, afkomstig van de Nienoord, welke door Anna van der Does worden gedragen op het in 1595 geschilderd familietafereel van Jan van der Does en de zijnen. Nu is het tafereel in Leiden en de beeldjes zijn nog in de familie. De borg vererft van Anna Maria Elisabeth Ripperda op haar zoon, die heet net als zijn vader Willem van Ewsum en is van 1740 tot 1774 heer van de Saaksumborg. Zijn dochter Anna Maria Elisabeth Jacoba legt de eerste steen voor een rooms-katholiek kerkgebouw in Den Hoorn. In Vorden in 1810 sterft ze en met haar het geslacht Van Ewsum. Anna verkoopt in 1783 het huis aan Balthasar Georg Joseph van Asbeck, heer op Lulema. Er is dan sprake van het huis Saaksumborg met schathuis, zomerhuis enz., met een perceel van 23 jukken. Op 4 januari 1785 wordt het huis publiek op afbraak te koop gepresenteerd. Het afbraakmateriaal is inderdaad verkocht. In 1806 is de grond nog eigendom van baron van Asbeck. De behuizing (bedoeld is het schathuis) en de beklemming behoren aan Hindrik Mindelts. Het schathuis is in 1972 afgebroken en met het materiaal is een theehuis bij Verhildersum gebouwd. Bron: De Ommelander borgen en steenhuizen, ISBN 90 232 2314 4