Schoolmeestersrapport uit 1828 over Finsterwolde
In het schoolmeestersrapport van 1828 geeft schoolonderwijzer N.E. Dekker in oktober van dat jaar een beschrijving weer van het dorp Finsterwolde, met de gehuchten Ekamp en Ganzedijk, alsmede de buurtschappen Hardenberg en Veenhuizen.
Dekker heeft een ‘voorberigt’ aan zijn rapport toegevoegd. Na het herlezen van zijn rapport komt hij tot de conclusie dat hij een aantal zaken is vergeten en daarom heeft hij deze als bijlage aan het eind van het rapport toegevoegd, zich verontschuldigend door te schrijven:
‘Indien het de tyd en myne bezigheden hadden toegelaten zoude ik gaarne deze beschryving breeder uiteen gewerkt en in een zindelyker kleed gewikkeld hebben’, daarmee‘hoopt de schryver evenwel dat zyne moeite niet geheel overtollig moge zyn’.
In dit verhaal zijn de toevoegingen in het verhaal zelf geïmplanteerd.
De onderwijzer tracht aan het begin van zijn verhaal aan te geven hoe de naam Finsterwolde is ontstaan. Hij schrijft dat ‘Finsterwold’ of ‘Duisterwold’ een half uur ten zuiden van de bekende zeeboezem ‘den Dollert’ ligt dat het hoogstwaarschijnlijk zijn naam te danken heeft aan de schaduw, veroorzaakt door de duisterheid van de veelvuldige bomen die in de tijd vóór de overstroming van de Dollard in de streek hebben gegroeid. Hij probeert dit aan te tonen door te stellen dat van tijd tot tijd bomen worden opgegraven ten noorden en ten zuiden van de Tjamme ‘onder anderen van een in den jare 1808 uitgegraven boom in het kostery land, die om de 70 voeten lang, 3 dik, en slechts 1 voet onder den boven grond bedolven was’.
Hij vertelt dat hij in de periode dat hij ondermeester is geweest bij W. Nawues zelf heeft mee helpen opgraven en dat ze zijn verkocht aan de heer Dornheck ‘die er een vierkant gebint van in zyne schuur heeft laten maken’. Hieruit kunnen we tevens concluderen dat Dekker in 1828 hoofd van de school te Finsterwolde is.
Vervolgens gaat de schoolmeester in op de gehuchten ‘Eekamp’ en ‘Ganzedyk’.
Ekamp
‘De Eekamp ½ uur ten Zuidwesten van hetzelve, dat zynen naam heeft gekregen van de rivier de Ee, die naar alle waarschynlykheid van de Meden langs Zuidbroek tusschen de Scheemda en Eexta door naar Middewolde voorby de oude Kerk en van daar in het Oostwolder meer naby de Eekamp stroomde; doch vervolgens weer noordwaarts slingerde, en in de Eems uitliep. Immers in vroeger tyd, toen ons land noord- en noord oostwaarts aan de Eems, die toen door dyken bepaald was zich uitstrekte, werd het slechts doorsneden van de rivieren de Aa, de Tjam en de Ee; van welke de eerste en laatste door sluizen het binnen water in de Eems aflieten. En wanneer men in de oude geschiedenis gelooven mag, was het aan het wegnemen dezer sluizen door een’ oostvriesch’ edelman Kens genoemd, mede te wyten, dat de golven der zee zoo veel land inzwolgen en verwoestten.
Intusschen is de Ee ofschoon derzelver loop door gravingen veranderd of gestuid, hier en daar nog aanwezig, b.v. achter Zuidbroek, Middewolde, terwyl men derzelver einde denkelyk op de Oostwolder nog zal aantreffen.
De Aa dient nog tot eene afleiding van het binnenwater door den Statenzyl in den Dollert; terwyl de Tjam tot heden als eene grensscheiding ten Zuiden tussschen ons dorp en de Beerta en nieuwBeerta aanwezig is. De loop dezer laatste rivier is merkbaar, en eindigt by den ouden Dyk, terwyl derzelver naam veranderd in Maryke. Naar eene oude vrouw aldaar gewoond, die Maryke heette. Uit de Tjam hebben de inwoners van Finsterwold ter afbrenging van koren en tot aanvoer van benoodigdheden noordwaarts tot aan de kerk in 1785 eene vaart laten graven bekend onder den naam van de bolsloot, naar de scheepjes, in welke men goederen afbrengt en aanvoert.
Verder vindt men hier, drie gegravene wateren, als: het Beersterdiep, dat ten Zuiden langs de Ganzedyk loopt en vervolgens door een’ zyl den Beersterzyl genoemd, het overvloedige binnenwater in den Dollert afvoert. Dit Beertsterdiep is gegraven in 1702; Toen Winschoten, Beerta en Blyham met Finsterwold zyn overeengekomen, om hun overtollig water door den Beertsterzyl in den Dollert langs dit diep af te leiden. Ook Nieuw Beerta is eenige jaren later tot dit verbond toegetreden.
Toen ik de beschryving gereed had, werd my eene oude kaart, door A. Maas geteekend, ter hand gesteld, waarop ik bemerkte dat de namen dezer rivieren juist omgekeerd te vinden waren als: de Aa ten westen en de Ee ten oosten van Finsterwold; terwyl in deze laatste omstreek ¾ uur van ons dorp, de Tjam inliep. Echter heeft de oostelyke thans den naam van de Aa en van de westelyke rivier die van de Ee; maar daar deze namen eigenlyk water beteekenen, zal dit geen aanmerkelyk verschil opleveren. – wyl de EeKamp, naar de rivier de Ee genoemd, evenwel ten westen van ons ligt, moest ik deze aanmerking opperen.
In dit diep wordt het overtollige water van het achter Hammerik door een’ zoogenoemd Vledderdiep van het Zuidoosten ten Noordwesten zich uitstrekkende, door Watermolens ingedreven om mede door evengenoemden zyl de de Dollert te kunnen afwateren. Eindelyk heeft het dorp Bellingwolde (door eene overeenkomst met Finsterwold) deszelfs overtollige water, dat eerst door een’ grondpomp onder de Aa en daarna in eene gegravene vaart, het Bellingwaterdiep geheeten, loopt, zoeken af te leiden; terwyl op het einde door een’ Bellingwoldster Zyl het binnenwater in den Dollert weder afwatert. Dit Bellingwolder diep is gegraven in 1736, hebbende voorheen eene andere afwatering.
In dit zoo evengenoemde Ekamp hebben de kerkvoogden van Finsterwold tot gemak en voordeel der kinderen eene school met eene daaraan verbondene woning in 1818 doen bouwen; terwyl zy den te beroepen onderwyzer des jaars 200 gulden toelegden. – Onder dit gehucht en nader by Finsterwold ligt eene búúrtschap Hardenberg, waar te voren, dat, en uit de gedaante des gronds en de overblyfsels van steen hoogten en diepten zyn af te leiden, een burg of sterkte zal geweest zyn. By deze buurtschap dient vooral onze opmerking de Kerkelaan.’
Het is geenszins bewezen dat in Hardenberg (of op de heuvel Hardenberg) een burcht of ‘sterkte’ heeft gestaan. Hardenberg als heuvel is ontstaan in de ijstijd door het landijs dat her en der heuvels heeft opgestuwd. Deze heuvels worden ook wel ‘drumlins’ genoemd en zijn behalve in Finsterwolde ook te vinden in Midwolda, Oostwold, Ulsda, Beerta, Ekamp, Heiligerlee en Westerlee en in het Oostereinde richting Beerta. Een drumlin echter is een langwerpig heuvel of een grote bult in het landschap, lopend van het noordoosten naar het zuidwesten. Bij de Hardenberg is dat echter niet het geval en dus is dit géén drumlin. De hoogte is tussen 410.000 en 475.000 jaar oud.
‘In ouden tyd bragt men zyne goederen over de Heedeweg ten westen in Finsterwold, langs deze laan, aan het Tjam, om van daar in schuitjes gepakt en naar elders vervoerd te kunnen worden. Opmerkelyk is het, dat de weg ten Oosten van Finsterwold, door welken dit dorp en de Beerta gemeenschap hebben de nieuwe weg genoemd wordt. Zoude hier te voren geene gemeenschap hebben bestaan?’
Ganzedijk
‘De Ganzedyk, oudtyds Garstdyk een gehucht ruim een kwartier uurs ten Noordwesten van Finsterwold, thans zoogenoemd naar de menigvuldige ganzen, welke gemakkelyk op het buitenland konden grazen, en die den bewoners, wier huizen nevens den dyk staan, tot hun bestaan dienden. Ook hier werd in hetzelfde jaar, als in de Eekamp eene school met eene onderwyzerswoning tot hetzelfde einde gebouwd; terwyl den te beroepen Onderwyzer des jaars ingelyks ƒ 200 werd toegestaan. Ten oosten van de Ganzedyk sluit de zoogenoemde egyptische dyk, welke verbazend veel in den vloed van 1717 heeft moeten doorstaan. De kolk op het Oosteinde, onder dezen dyk ter grootte van om een ½ bunder lands is nog aanwezig, en draagt den naam van de egyptische kolk. Opmerkelyk is het, dat de landen in dezen omtrek, met den naam van de egyptische landen worden bestempeld.
Zoude men by de overstroming in 1717, daar hier en vervolgens zoo lang hier geene watermolens waren, het water zoo hoog moet gestaan hebben, dat men elkander met schuitjes kon bezoeken, even als men deed op de Stads nieuwe polder by de laatste overstroming in 1825 zich ook met Egypte hebben vergeleken?’
Veenhuizen
‘Nog is er ten Zuidoosten een kwartier uurs van Finsterwold eene buurtschap, bestaande slechts uit drie boeren woningen Veenhuizen genoemd, waarvan de naamsoorsprong onzeker is. Het kan zyn, dat hier in vroeger tyd een veenbaas zyn verblyf had, die toen het veen nog meer oostwaarts bestond, het opzigt over de turfgravery hield.’
De kerk van Finsterwolde
‘Finsterwold heeft eene zeer fraaije en nette kerk, versierd met eenen nieuwe predikstoel in 1806, en banken in 1812 en 13 gemaakt; als mede met een orgel groot 17 werkende registers vervaardigd door den orgelmaker Freytag in 1808. Behalve het reeds genoemde, vindt men ook een grafkelder in dezelve, waarin bygezet zyn: zoo als het opschrift op den ingangssteen aanduidt: Hermannus Heddema overleden in 1633 en deszelfs vrouw Lutcher Ockens overleden in 1659. Deze Hermannus Heddema geboren te Delfzyl was Vaanderik onder den militairen stand, waarvan de wapens op den deksteen alhier te zien zyn. Hy was moedig en dapper en gebruikte wel eens zynen arm tot heil voor ’t vaderland, doch dien stand verlatende, trad hy met eene juffer Lutcher Ockens zoo even genoemd te Finsterwold in den echt; deed veel nut in deze gemeente; en – stierf van allen beweend; – terwyl hy, alsmede zyne gade, zoo als aangemerkt is in deze kerk zyn bygezet, in welke geene anderen dan de vroegere predikanten begraven werden.
In dit kerkgebouw hebben volgens aanteekening, sedert den jare 1608 tot heden en derhalve in 220 jaren 14 predikanten hunnen dienst verrigt.
Deze kerk, schoon het spreekwoord anders luidt, dat dezelve midden in het dorp past; staat thans op het oosteinde; en van daar dat men, als ook uit den van tyd tot tyd aan de oostzyde ontdekt hebbende fondamenten van gebouwen enz. gist dat Finsterwold ten oosten verlengd is geweest, denkelyk tot aan den ouden dyk; zoo dat er dus van Finsterwold door de woedende golven een groot gedeelte is weggespoeld. Intusschen vindt men tot aan de kerk noch jaargetal, opschrift of dufsteen, doch het kerkgebouw is opgetrokken van beste zware roode steen, bekend onder den naam van Kloostersteenen ter lengte van 2.8 palmen, breedte van 1.4 palm en ter dikte van 1 palm. Toen ik deze beschryving aan J.K. Muller voorlas, herinnerde deze my, dat aan een’ der kerke balken iets ter lezen stond; doch daar er thans een verwulf in de kerk is zal de nasporing moeijelyk worden.
Deze steenen zyn mogelyk herkomstig van de talryke tigchelwerken (02) ten oosten, doch voornamelyk ten Westen in Finsterwold. Immers, dat dezelve hier aanwezig geweest zyn, maakt niet alleen de naam van tigchelkompen aan vele landen hier eigen, hoogst waarschynlyk; maar ook de mindere verponding, door de uittigcheling veroorzaakt, welke van dezelve wordt betaald. (Deze tigchellanden bedragen volgens het schatregister 82½ Deimten).
Schoon Finsterwold voor 1821 slechts een lagen houten toren had, die volgens aanteekening in 1663 is gebouwd, als Michael Reininck pastor en Sikko Edtzkes en Luitjen Peters kerkvoogden waren, prykt hetzelve thans met een’ schoonen en kostbaren toren, ter hoogte om de 150 voeten, waarin een koperen uurwerk is; terwyl de oude luidklok uit den voorgaanden in dezen toren is opgehangen, hebbende twee opschriften; waar van het eene opschrift om den bovenrand luidt: Petrus Overneij me fecit Finsterwold 1693; doch het ander op eene der zydvlakten is: in der tyt als D. Fridiricus Ulricus Burger pastor. Matthias Abbas en Heero Melles Kerckvoogden waeren, heeft het Karspel Finsterwold in d’octob. my laeten vergieten. Deze aanteekening was van domine de Sitter, hier als Predikant gestaan hebbende, by eene herstelling van den ouden toren op eene plek gevonden. Uit dit opschrift bemerkt men dat er reeds eene oude klok aanwezig was, toen de genoemde gegoten werd.
Daar door de jaarlyksche aanslyking der landen de rykdom der kerk te Finsterwold toenam, werd er niet alleen na de indyking der polder in 1819 een’ nieuwen toren gebouwd, maar de kerkvoogden vonden goed om in 1820 de oude onaanzienlyke kostery met een nieuw gebouw, dat zeer groot en fraai is, te verwisselen; terwyl de school, welke te voren op zich zelve stond, doch nu met de woning in verband kwam, daardoor van binnen eenige verandering moest ondergaan. Vyf jaren hierna werd er eene nieuwe pastory gebouwd, en, ofschoon naar het model der oude ingerigt, is dezelve groot, fraai en vol geryf. Eindelyk werd in 1828, gedurende myn verblyf, door de gedurig toenemende bevolkinge de tegenwoordige school in 1800 gebouwd en lang zynde 12.8 el en breed 6.5 el, aan de noordzyde verlengd met 8.3 el; terwyl dezelve nu in twee scholen werd verdeeld door een dubbeld houten beschot of eene door kleeding, waar in het midden deuren met glasramen in yzeren goten loopen, dienende om uit en in de kleine school te gaan.
Bezienswaardig is derzelver inrigting; want behalve eene letterkast en de benoodigde borden zyn er in de kleine school 13 tafels met 80 vaste leijen van boven in de bladen derzelve gelegd; en de 5 kleinste met bakjes tot letterhoutjes. Voorts is er tusschen het woonhuis en de school eene byzondere en beschutte speelplaats voor de kleinen, en voor de groote school zullen, behalve de reeds aangeschafte borden, nog 5 nieuwe op hout geschilderde kaarten aanwezig komen.’
Landerijen
|
‘De grootte dezer Gemeente bedraagt ruim 877 Bunder nieuw en ruim 1400 Bunder of (Hier onder zyn de tigchellanden ook begrepen.) oningedykt land, en volgens de telling van 1826 is de bevolking 1437 zielen. Het spreekt van zelf, dat het nieuwe land of eigenlyk het land ten noorden van den weg uit klei of slyk bestaat, waaronder de Veengrond op eene zeer ongelyke diepte, doch gemeenlyk op 2.5 ellen, terwyl het zand om de 5.5 el onder den bovengrond wordt aangetroffen. Intusschen is er eene streek gronds op het oosteinde in Finsterwold ten noorden des wegs in de postery en kostery heert, die niet alleen om ééne el hooger is maar ook zachtachtiger valt. – Op deze hoogte werd in 1821 door O.C. Struif, die deze heert heeft aangekocht, by het bouwen van deszelfs boerenplaats en door andere gravingen ontdekt: eene straat iets naar het zuidwesten loopende, fondamenten van eene molenplaats, als ook molensteenen; verder een put en nog andere grondslagen.
Bovendien werden hier ook menschen beenderen die een byzonder groot ras schenen aan te duiden gevonden zonder kisten, echter geregeld naast elkander, 5 palm onder de aarde.
Wanneer men dit laatste in aanmerking neemt, gevoegd by de meerdere hoogte zou men bykans aan eene schermutseling denken doch door wie en wanneer – dit is geheel onzeker.
Toen ik alles gereed had, hoorde ik van iemand, dat eene ook door my gekende vrouw, die voor 4 jaren alhier overleden was in den hoogen ouderdom van ruim 96 jaren en te Finsterwold, altyd had gewoond, verteld zou hebben, dat in deze Gemeente eens eene besmettelyke ziekte moet geweest zyn, waarin velen gestorven waren. En wyl de Kerkvoogden dezen niet graag op het kerkhof wilden begraven hebben, de genoemde plaats ter begraving hadden aangewezen.’
De mythe van het klooster
Het is bij de schoolmeester nog niet bekend dat er tussen Ganzedijk en Veenhuizen de plaats Oost-Finsterwolde heeft gelegen met een eigen kerk, namelijk de Sint Nicolaaskerk. Deze kerk is verplaatst in verband met veenontginning. Het klooster waar hij over schrijft heeft niet op die plaats gestaan. Het gaat hier om het klooster Palmaer dat in Finsterwolde een voorwerk (kloosterboerderij) in bezit heeft. Finsterwolde en Oost-Finsterwolde zijn twee verschillende kerspelen geweest. Dekker schrijft:
‘Echter en mogelyk met meer grond, is de geleerde Heer Westendorp van gevoelen, dat hier een vrouwen klooster, terwyl op de plaats van Douwe Muller, ook eene kerkenplaats, ten noordoosten van Finsterwold, volgens dienzelfden Heer een Monnikken klooster van de premonstrater orde bestaande uit 42 monnikken moet geweest zyn. Op deze laatste plaats werden in 1826 ontdekt een put, een zerken doodkist met kruizen beschreven, die van boven met steenen was toegemetseld, verscheidene doodbeenderen van menschen, eene straat en zoo als men dacht de grondslagen van eenen toren, benevens ten Zuiden en wel onmiddelyk aan denzelven eene soort van kerk of een ander groot gebouw, zeer gelykende op den toren en de kerk te Woldendorp. Doch niet alleen op deze beide boerenplaatsen, maar ook te Veenhuizen ontdekte men 1825 op de werf van de westelyke woning, aan Tonnis Klasens toebehoorende, dergelyke doodsbeenderen. Zou hier dan ook een klooster gelyk op de beide andere plaatsen gestaan hebben’.
Over de mythe van Hardenberg en dijken
‘Ten Zuiden van den weg bestaat de bovengrond eerst uit Zand met minder klei vermengd, wordende verder Zuidwaarts allengskens veenachtiger. Echter wordt de grond ten westen in Finsterwold niet alleen Zandachtiger maar loopt al hooger en hooger, en eindigt te Hardenberg, dat wel twee ellen hooger dan Finsterwold zal liggen, in een zandheuvel welke niet zeker vruchtbaar valt. De tyd der legging van den naasten dyk ten Noorden van Finsterwold welke lang is 1½ uur en vry Zuidwest en noordwest ligt is onzeker. Sommigen denken, dat dezelve in de 16e eeuw gelegd en wel het jaar 1545 voltooid is. Waarschynlyker echter is het, dat hy voor 1454 reeds gelegd is: want volgens de geschiedenis kwam Gosen Dulke,die hier door Groningen onder het welk reeds het Oldambt behoorde werd gezonden en deed met eenparige hulp een vaster dyk leggen, welke van Finsterwold noordwestwaarts voorby Reide, tot aan de Eems liep; ten blyke dat Finsterwold toen al door een’ dyk beveiligd was. De tweede of middeldyk van het Zuidoost ten Oosten, tot noordewest ten Westen zich uitstrekkende ter lengte van ½ uur werd in 1769, terwyl 50 jaren daarna en dus in 1819 de derde dyk lang ¾ uur en welks westeinde nog hooger noordwaarts loopt, doch anders min of meer gelyke strekking met den middelsten houdt, werd gelegd. Deze laatste dyk welke 14 voeten hoog is, heeft eene aanlage van 88 voeten. De polder tusschen dezen en den middeldyk, welke hoogte 13 en aanlaag om de 80 vt bedraagt heet Finsterwolder polder, en loost met den Oostwolder polder door een’ zyl, ook in 1819 gemaakt en ten noordwesten van Finsterwold liggende, het water uit, in den Dollert. De hoogste des naasten dyks is niet naauwkeurig te bepalen; evenwel zal dezelve, alsmede de aanlage vry gelyk, aan den middeldyk geweest zyn.’
Middelen van bestaan
‘Onder de voortbrengselen, welke den inwoners dezer Gemeente tot nut en voordeel strekken vindt men uit het Delfstoffelyk ryk, zand, beste leem om te metselen, bagger- doch ook vry goeden langen turf. De onderscheidene gewassen bestaan in: koolzaad, tarwe, garst, erwten, boonen, rogge, haver, aardappelen, een weinig vlas en in de EeKamp ook boekweit.
Belangryk zou het voor Finsterwold zyn, wanneer de Vlasteelt meer werd beoefend, wyl de geringe stand in den winter werkzamer zou kunnen zyn en zich alzoo beter onderhouden, daar hy nu veel tyds moest gebrek lyden zoo milddadige handen hem niet verzorgden. Uit het dierenryk hebben de landbouwers tot hun bedryf paarden, koeyen, weinige schapen en meer verkens; terwyl aan de Veeteelt hier weinig wordt gedaan.
|
Ook leeft hier een groot aantal menschen van den vischvangst uit den Dollert. Men heeft berekend, dat men in vroeger tyd om de 18,000 gulden van de bot, garnaal, ansjovisch en spierling konde maken; doch thans, daar er weder is ingedykt, wordt de vischvangst kostbaarder en minder om een bestaan op te leveren. Maar zoo men my vroeg of de vischvangst voordelig voor Finsterwold ware, zoude ik liefst neen antwoorden; want nu leeren de kinderen ook niets anders dan visschen, en werken en verdienen dus maar een korten tyd; terwyl zy den overigen tyd stil zittende, slechts werkelooze wezens in de maatschappy zyn. Ter staving van myn gezegde merk ik aan, dat de door het armbestuur bedeelden, welke hier geen gering getal bedragen, uit 2/3 van de visschers tegen 1/3 van de anderen bestaan. –
De luchtsgesteldheid valt vaak dampen vochtachtig en ruim met salpeter deelen bezwangerd. Van hier, dat het metaal, gelyk de orgelpypen, vlekachtig wordt; terwyl de menschen vooral des najaars veeltyds met hevige gal- en andere koortsen moeten worstelen. Echter draagt tot het laatste de levenswyze veel by; want wyl het voornaamste gedeelte van den landbouw moet bestaan, heeft de arbeidsman, gedurende den zomer, overvloed van werk; en terwyl hy hier tegen zyne krachten wil inspannen wordt hy menigwerf en door dit, als ook door het zware eten en drinken, ziek en dikwyls het slagtoffer derzelve! Jammer is het, dat de werkzaamheden niet het geheele jaar door duren, maar eensklaps komen en schielyk ophouden; daardoor verdient des winters deze Klasse weinig, terwyl de Visscherman niets verdient, zoo dat beider voorraad weldra is verteerd.
Behalve de drie genoemde standen vindt men een niet groot aantal uit den Burgerstand, onder welke één roggenmolenaar, een brouwer, 5 bakkers, 2 boekweitmolenaars, 4 smeden, 1 wever en 1 Koperslager zyn.’
Taalgebruik
‘De taal, welke hier in den dagelykschen ommegang gesproken wordt, is de platduitsche tongval; terwyl men verre ten oosten door de nabyheid van Oostvrieschland en door de van daar tot hier komende arbeiders, de oostvriesche tongval aantreft. Sommige spreekwyzen zyn nog verbazend ruw, voornamelyk onder de mindere klasse als: hy ragt mi oet, voor scheldt enz; doe bist een dödoor of dödderige jonge voor styf en eigenzinnige jongen, enz.
Intusschen is de taal ook door de toenemende beschaving merkelyk verbeterd, want hoe wel het onderwys alleen door de arbeidersklasse te veel wordt verwaarloosd, vindt men tevens onder den boeren en burger stand velen, die hunne kinderen in alle vakken, zelfs eenigen ook in de muzyk goed en op een’ aanmerkelyken ouderdom laten onderrigten. Dat hier goede leeslust en veel liefhebbery voor de zang en muzyk kunst heerschen, bewyzen ook lees- en zanggezelschap het welk hier bestaat, terwyl by buitengewone gelegenheden ook wel meer stemmig in de kerk wordt gezongen.’
Kerkgang
‘Uitgezonderd één huisgezin, dat den Roomsch Katholyken, 1 mennotische, 2 die den Luterschen godsdienst zyn toegedaan, belyden de anderen den hervormden protestanschen Godsdienst. – En wat de Godsdienstigheid betreft, hierin is deze gemeente niet ten achteren, maar kan met andere gemeenten daarin wedyveren; want dat hier in den zomertyd gedurende eenige drukke weken des zondags nademiddags weinig volk in de kerk komt, moet alleen aan de gesteld- en gelegenheid van het dorp maar geenszins aan minachting voor den godsdienst toegeschreven worden. Ofschoon de inwoners van Finsterwold voorheen, in eenen verachtelyken zin, wel met den naam van Turken en het dorp zelve met dien van Turkye werd betiteld, welke naam schynt af te komen van een nog bekend zynde stuk lands, (torschen of turschen genoemd) zyn de inwoners thans vooral niet minder zedig dan die van andere gemeenten; maar zouden wel ter dege eene vergelyking kunnen doorstaan. Denkelyk heeft dit stuk land zynen naam bekomen, van het in veiligheid torschen der goederen op hetzelve, by eene overstrooming. En derhalve zou de naam Turken tot eer verstrekken.’
Deugden en bijgeloof
‘Spaarzaamheid, vlyt en nederigheid, deugden die het aloude Nederlandsche volk kenmerken zyn ook hier nog te vinden. Ook zyn zy standvastig en doorzettend in hunne besluiten, maar ook dapper om zich te verdedigen en hard in het verwyten; doch voedden den grootsten van vleijery, schynheiligheid en uiterlyke gemaaktheid, terwyl matigheid en vooral mededeelzaamheid ook hier doorklinken. Bygeloovigheid heeft haren zetel hier geenszins; want hoe wel er in sommige dorpen vele vertellingen van spooken, voorloopen, zyn, treft men maar een enkel van eene dusdanig soort aan. – Het geval is kortelyk dit. Voor eenige jaren leefde te Veenhuizen een boer Abbas, en wel, omdat hy onder den militairen stand was geweest, kapitein Abbas genoemd. – Ofschoon boer zynde, hield hy zyne militaire kleederen aan, terwyl zyne bevelen op een militairen toon werden gegeven. Dit boezemde niet slechts ontzag, maar verwekte eene verkeerde vrees voor hem onder zyne medemenschen. Ieder wist van Abbas te spreken. Van daar dan, dat deze vrees zich vooral na zynen dood openbaarde, door vertellingen levendig bleef en dermate toenam, dat men naauwelyks des avonds zyn vorig verblyf voor by durfde. Ja, het liep zoo ver, dat sommige hen werkelyk gezien hadden, terwyl men dit dan staande hield en zoo de vrees al meer voortplantte. Onder de wonderlyke spreukjes van hem nog overig zal de volgende alleen genoeg zyn: dat Abbas, terwyl de naburen zyn lyk naar het kerkhof bragten om het te begraven, hy op zyne eigen woning had gezeten om hetzelve na te staren. Hoe gering is dus de oorzaak veeltyds van spookeryen, terwyl men hieruit tevens het schadelyke merkt om door vertelling het voorwerp levendig te houden. Van dezen beruchten Abbas wordt heden nog wel gesproken.’
Maatschappelijke en plaatselijke bijzonderheden
‘Nu zal ik eenige maatschappelyke en plaatselyke byzonderheden schetsen en beginnen van dat tydstip, wanneer de mensch ter wereld komt. Zoodra hier een kind geboren is, wordt het alom aan voorname vrienden en bekenden medegedeeld van welke eenige de moeder des kinds ook intusschen komen bezoeken. Is de moeder hersteld, dan geeft men de zoogenoemde Kraamvisite, waarop zoo vele vrouwen, als de Kraamvrouw verkiest worden genoodigd.
De optogt begint om 5 en om 6 uren is men reeds in het huis van vreugde. Voor men zyne plaats inneemt, geeft men naar een aloud beleefd gebruik by het binnentreden den huisvader en de moeten een’ kus, waarna men gaat zitten, om met elkander te kouten. Straks is de koffy gereed en gedaan zynde verkwikt men elkander met eene teug brandewyn. Eindelyk houdt men een’ kouden maaltyd, drinkt koffy en gaat op tyd weder huiswaarts.
Verbazend veel verschillen de tegenwoordige visiten van die in voorgaanden tyd. Alles gaat spaarzamer en met meer zedige ingetogenheid toe, zoo dat men ook hier aan weten kan, dat de beschaving doordringt.
Naauwelyks is een kind 4½ jaar oud of men verlangt reeds hetzelve uit het huis kwyt te worden; echter moet men den onderwyzer eerst een blyk toonen, dat het kind de koepokken der hier allen worden ingeënt, gehad heeft; terwyl het daarna veeltyds een werkelyk leerling wordt.’
Opvoeding
‘Aan de opvoeding der kinderen uit den geringen stand wordt weinig gedaan, waarom de meester met deze dubbelde werkzaamheid heeft. In het algemeen is het gevoel der kinderen hard, wyl niet alleen de opvoeding der geringste klasse wordt verwaarloosd, maar ook de menschelyke geest zich naar de hem omringende vormen plooit.
– Grond, deszelfs veranderlyk gerigt, de ruwe en kracht vereischende werkzaamheden, voedsel enz. alles doet, myns bedunkens het zyne toe. –
Wenschelyk is het derhalve, dat hier de kinderen vroeger ter school komen, niet zoo zeer om spoediger te leeren, maar voornamelyk om derzelver karakter gevoelig en buigzaam te kunnen maken, opdat de zedelyke vorming des te beter slage.
Wordt zulks verwaarloosd dan heeft men vooraf hier te worstelen, met styve hardvochtige en eigenwillige kinderen. Van het bovengenoemde kon ik, by eene ondervinding van 11 jaren zulks aanmerken.’
Voeding
‘Het voedsel vooral in den boerenstand is vet en krachtig en men zou zich verwonderen met hoe kleinen pot de boer zyn volk kan geryven, even wel houdt de bevreemding op, als men weet, dat de boer, behalve het noodige vleesch, des jaars hier om de 200 spek slagt. Des zomers staan de boeren en ook de meeste anderen om 4 uren op en eten des morgens om 7, des middags altyd om 12 uren, terwyl zy, na des avonds om 6 uren gegeten te hebben om 9 uren te bed gaan. Gedurende den winter staan zy niet voor 6 uren op en eten ’s morgens niet voor 8, terwyl zy des avonds om 7 uur eten en na de koeijen en paarden afgevoederd te hebben om 9 uren te bed gaan. Wanneer het echter in het drukste van tyd is, is er van alles geene bepaling. Men staat zoo vroeg mogelyk op, ieder eet zoo wat om middag, terwyl men des avonds zoo lang bezig is, als men zien kan.
Bezoekt de een den ander dan maakt men weinige kosten om elkander. Zelden gaat men voor het avond eten elkander bezoeken, en geniet dus alleen een kopje koffy, doch in den winter ook wel een kopje chocolade, terwyl hierna een dronk sterken drank wordt genuttigd.
Om het genieten van vermaken is men hier zeer matig, want gaat men ter kermis, dan is het niet zoo zeer uit vermaak als wel om handel te dryven; intusschen vermaken zich de aldaar henen gaande jongelieden, wel eens ter dege.’
Het huwelijk
‘Is de jongeling genaderd tot dat tydpunt wanneer hy gaarne een ander ik wenscht te bezitten, dan zond hy wel eer iemand (maagsman geheeten) naar een door hem zelven uitgekozen meisjen om te vernemen of zy ook trouwen wilde en zin voor den aan haar genoemden jongman had. Wanneer de maagsman zyne vragen naar wensch beantwoord kreeg, begaf hy voor de eerste keer zich met den jongman derwaarts, terwyl deze de volgende keeren meestal alleen henen ging. Getrouwd zynde gaf men voor henen groote feesten op den trouwdag, waarop wel eens 100, 200 en meer menschen werden genoodigd. Echter is ook deze gewoonte geheel veranderd, want de jongeling zoekt zelf en bruiloftsfeesten houden op.’
Sterven en begraven
‘Wanneer hier iemand sterft, wordt zulks als het een uit den boeren of voornamen burgerstand is, bekend gemaakt en des avonds wel op het eenkleed verzocht. Met 5 dagen wordt een oude man en met 3 dagen een jonge doode ter aarde besteld, alles overeenkomstig daartoe bestaande wetten. Ook by de begravenis wordt nog menig buiten de gilde genoodigd om den of de overleden niet slechts de laatste eer aan – maar ook den maaltyd mede te doen. Ook deze gewoonte is reeds merkelyk verminderd. Gewoonlyk krygt het begraven lyk een’ paal by het graf met eene toepasselyke spreuk er op. Over het algemeen is men nog daarop zeer gesteld, zoo dat men zelfs dien man zoude min achten, die by het lyk zyner gade geenen paal en geen hek liet verzorgen. –‘
Belangrijke personen uit Finsterwolde
‘Na dit aangemerkt te hebben zal ik de groote mannen schetsen, welke Finsterwold heeft opgeleverd. Onder dezelven vindt men eerst: J. Hazelhof, een man uit een deftig, doch niet aanzienlyk burgerlyk geslacht in 1772 te Finsterwold geboren, die eerst dienstbaar was, maar zich bestendig en aanhoudend bleef oefenen; terwyl hy door een’ gunstig’ aanleg ondersteund, het zoo ver heeft gebragt, dat hy thans een der grootste wiskunstenaars is en nog te Groningen met vrucht aan de jongelingschap les geeft.
Voorts een Everhardus E. Everts een boeren zoon, die eerst door W. Nannes Schoolonderwyzer alhier werd aangekweekt, en daarna te oudeSchans by den schoolonderwyzer Anderson zyne kennis in de Wiskunde verder ging uitbreiden. Vervolgens zich in den militairen stand begevende klom hy op tot Ingenieur eerst onder Napoleon, en is thans nog als Generaal Ingenaar in den dienst van onzen geeerbiedigden Koning. . Hier dient ook vooral gemeld te worden een Pieter Jakobs de Boer. Deze, ofschoon een boerenzoon zynde, had byzonder smaak voor de Wetenschappen in welke hy het door een gunstig aanleg geholpen zoo ver bragt, dat hy Schoolonderwyzer werd, en thans nog als zoodanig te Noorddyk staat.
Deze, ofschoon een boerenzoon zynde, had byzonder smaak voor de Wetenschappen in welke hy het door een gunstig aanleg geholpen zoo ver bragt, dat hy Schoolonderwyzer werd, en thans nog als zoodanig te Noorddyk staat.
Eindelyk voeg ik ten slotte hier nog by dat in 1821 op de zoogenoemde Wudderlandsche heert aangekocht door J.K. Muller, door dezen eenen penning by het graven van een’ sloot is gevonden, aan de eene zyde tot opschrift hebbende het 1° vers uit den turkschen Koran, luidende volgens een’ professor te Leyden.
"Eere zy God den oorsprong van alles die de goeden zal brengen tot vreugde, en de kwaden in den dag des oordeels tot verdoemenis", en op de andere zyde was een kruis geteekend, zynde volgens de uitlegging van wylen professor Bakker te Groningen: dit kruis is niet het gewone kruis, maar het kruis van Sint Andreas het kruis der Tempelieren.’
Historische overblijfsels
‘Insgelyks dat de kostbare batteryen ten Oosten van de Ganzedyk door de Franschen in de jaren 1796, 97 & 89 opgeworpen ter dekking van de Oostelyke grenzen nog aanwezig zyn. Ook hier ter plaatse stelden in 1795 den Engelschen zich tegen de Franschen te weer; doch na eene kleine schermutseling werden de eersten genoodzaakt weder te vlugten.’
Noten, bronnen en literatuur:
* Bron: RHC GA Groningen, Schoolmeesterrapporten, Finsterwolde. Door N.E. Dekker.
* Tichelwerk: een steenfabriek of steenbakkerij is vroeger ook steenoven of tichelwerk genoemd. Het is een fabriek waar keramiek wordt geproduceerd, in het bijzonder bakstenen en vaak ook aanverwante producten, zoals dakpannen en stenen buizen. Belangrijk voor steenfabrieken is de beschikbaarheid van klei en brandstof, zodat veel steenfabrieken zich voorheen hebben gevestigd in kleigebieden of aan de rand daarvan. Zo zijn de steenfabrieken in Winschoten (de plaats telt 5 steen- en pannenfabrieken in 1819) op de grens van het klei- met het veengebied gebouwd. Ook bij Appingedam en Middelstum zijn veel steenfabrieken geweest. Dit is nog te zien aan het landschap. De landerijen liggen op veel plaatsen veel lager dan de wegen en de dorpen. Langs de grote rivieren is rivierklei aanwezig, en de gebakken stenen zijn vroeger per schip naar de afnemers vervoerd, daarom zijn juist daar veel steenfabrieken te vinden.
Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl.
Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed.
Desondanks kunnen er best fouten voorkomen.
Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen...geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres.
Laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek. |
Hoogeveen, 23 januari. 2013.
Verhaal: © Harm Hillinga. |
|
|
↑ Top |
|