Algemeen
De gebouwen van het klooster
Aan westzijde van de kerk bevindt zich de zuidvleugel, ten noorden daarvan wordt een kruisgang vermoed, gevolgd door een gebouw van ongeveer 10 bij 24 meter, de noordvleugel. Deze gebouwen vormen de westelijke afbakening van een binnenplaats van bij benadering ongeveer 14 bij 17,5 meter. Ten noorden van het laatstgenoemde gebouw zijn de fundamenten gevonden van een losstaand poortgebouw, dat waarschijnlijk bij de binnengracht heeft gestaan. Ook ten noorden van de kerk bevindt zich een binnenplaats, omsloten door een kruisgang en aan noordzijde begrensd door een gebouw dat onderdeel heeft gevormd van de noordvleugel. Ten noordoosten van de noordvleugel bevindt zich de tuin en ten noordoosten daarvan de boomgaard van het klooster.
Ten zuidoosten van de kerk heeft het vrijstaande abtenhuis gestaan. In het westelijke deel van het terrein hebben zich in 1580 meerdere losstaande gebouwen bevonden, zoals een melkhuis, leerlooierij, smederij en kuiperij. In de omringende binnengracht is aan noordoostzijde ook de viskenij aanwezig geweest. Het terrein heeft twee toegangen aan de zuidzijde en een aan de noordzijde. Tussen de buiten- en binnengracht bevinden zich een molen en een weverij. Tijdens de 16e eeuw worden in de buitengracht een aantal bastions aangelegd, die echter aan zuid- en oostzijde waarschijnlijk niet voltooid zijn geweest.
Geschiedenis van het klooster Sint Juliana
Stichting en vroege periode
In 1234 wordt in de Kroniek van Bloemhof een kluizenaar te Stitswerd genoemd die vanwege verzet tegen de Predikheren en hun Kruistocht tegen de Stedingers in Oldenburg (boeren die als 'ketters' worden bestempeld omdat ze zich niet willen overgeven aan aartsbisschop Gerhard II van Bremen) tot een levenslange opsluiting in het klooster van Rottum wordt veroordeeld. De kluizenaar is het niet eens geweest met het wereldlijk gezag van de buitenlandse kerkelijke vorst.
In 1252 wordt door de abten van de kloosters Juliana, Aduard en Oldeklooster de keuren (landrecht) van Hunsingo opgesteld; voor het eerst gebeurt dit in het Fries in plaats van het Latijn. Het landrecht wordt in 1399 herzien en in bewaring genomen door de toenmalige abten van de drie kloosters.
In 1280, tijdens grote twisten over het redgerambt (het recht om als rechter op te treden) tussen de ‘adel’, wordt een van de voorwerken van het klooster Juliana geplunderd door de Uithuizer gebroeders Godschalk (Goteschalk) en Ailbold (Aylbold) Aylbada, waarbij graan en huisraad worden meegenomen. Dit volgens de kroniek van Bloemhof. Rond 1340 verliest het klooster de parochierechten van Kropswolde.
Bezittingen van het klooster
Het nonnenklooster Bethlehem nabij Rottum is aanvankelijk een voorwerk van het klooster Juliana. Andere voorwerken zijn Langenhuis (bij Doodstil), Papekop (bij Wadwerd), Nijenhuis (bij Helwerd [1]) en mogelijk ook Barghuis (bij Onderdendam) geweest [2]. Het klooster heeft verder een gebouw aan de Groningse Oude Ebbingestraat voor het Rode Weeshuis als refugium (toevluchtshuis). Dit gebouw is verloren gegaan bij de bevrijding van Groningen in 1945. De kloosterkerk heeft tevens de kerk van de parochie gevormd. Het klooster heeft ook het collatierecht van de parochie Eelswerd, waarvan de dorpskerk op het kloosterterrein heeft gestaan.
Latere geschiedenis
Rond 1470 tekent het klooster ook samen met onder andere het klooster van Aduard en het Grijzemonnikenklooster (Menterne, bij Baamsum) het Protestatio abbatum frisiorum (‘protest van de Friese abten’) tegen de verkorting van het erfrecht voor geestelijken, aangezien dit ook een beperking van de inkomsten vormt. Na deze periode gaat het weer beter met de financiële situatie van het klooster en mogelijk zijn er daarna ook uitbreidingen tot stand gekomen. Eind 15e, begin 16e eeuw, tijdens de moeilijke periode van de Saksische Vete [6], leven in het klooster Juliana en het nonnenklooster bij Bethlehem tezamen ongeveer 50 tot 60 monniken en nonnen en ongeveer evenveel 'schamelen en bedeelden'.
Graaf Edzard I van Oost-Friesland heeft in 1517 een inval in het gebied gedaan, waarbij Rottum, Usquert en Warffum vooral worden getroffen en het klooster waarschijnlijk flinke schade heeft opgelopen.
Verval en afbraak
Een poging om de mannen met geweld te bevrijden mislukt nadat Barthold Entens (dezelfde die eerder het klooster heeft geplunderd) die hiertoe is uitgezonden, gevangen wordt genomen door de stadjers in Coevorden. Uiteindelijk, nadat blijkt dat de stadsgilden weigeren het stapelrecht in te perken, laat het stadsbestuur de Ommelander abten en Entens in het geheim vrij.
In 1580 kiest de luthersgezinde abt Jodocus Oxius als enige Ommelander abt voor het protestantisme en voor de Staatsen; hij treedt in 1581 af en vlucht naar Norden, waar hij in het huwelijk treedt met een begijn [5], met wie hij al langer een relatie heeft.
De buitengracht wordt aan west- en noordwestzijde met (waarschijnlijk drie) bastions versterkt tegen de Spanjaarden. In 1586 wordt het klooster echter toch in brand gestoken en in 1587 deels verwoest door de Spanjaarden. Op 18 september 1587 wordt het in opdracht van Willem Lodewijk van Nassau geplunderd door een groep van 600 tot 800 watergeuzen onder leiding van Matthijs Knoop [3]. De monniken vluchten na deze aanval naar het refugium aan de Oude Ebbingestraat in Groningen.
Het klooster wordt bij de reductie in 1594 eigendom van Stad en Lande, die de kloostergoederen later verkopen, waaronder het refugium in 1607. De 13e-eeuwse kloosterkerk blijft in gebruik en de laatste abt, Bernard Menssen, wordt zelfs de eerste predikant en huurt vanaf 1595 het abtenhuis. Geleidelijk raakt het klooster in verder in verval.
De kloosterkerk is volgens het Resolutieboek van Gedeputeerde Staten van 1629 'so bouwvallig [...] dat sie sonder merclicke reparatie niet langer kan subsisteren' en wordt daarop hersteld. In 1658 voelt men zich echter genoodzaakt om het oostelijke deel van de kloosterkerk te slopen, de kerk te verkleinen en te voorzien van een driezijdige sluiting. In dat jaar worden ook veel kloostergebouwen gesloopt. Alleen de zuidelijke vleugel van het klooster, ten westen van de kerk, blijft bestaan. Hier worden pastorie en kosterij ondergebracht, terwijl aan westzijde van de vleugel een schooltje verrijst. Bij de sloopwerkzaamheden gaat helaas ook een groot deel van de radiaire structuur van de wierde van Rottum verloren.
In 1855 wordt de noordelijke vleugel afgebroken, waarvan het puin wordt gebruikt voor het verharden van de weg. Ten slotte valt in 1885 de kloosterkerk ten prooi aan de slopershamer. Op de fundamenten verrijst in 1889 de huidige kerk van Rottum.
Van het klooster resteren delen van de grachten en de verdedigingswal daartussen aan noordwest- en westzijde van Rottum. Een deel wordt helaas in 1999 illegaal vergraven en is nooit hersteld [4].
De Abten van het klooster
Virtuele rondleiding klooster Aduard en Rottum Zet wel even het geluid aan! [7]
Grootste deel van de tekst:
Bronnen, noten en/of referenties
1. Het voorwerk Nijenhuis bij Usquert moet niet verward worden met Nijenhuis bij Oterdum, dat een voorwerk is geweest van het klooster Oosterwierum te Heveskeskloooster. 2. De provincieadministratie rekent Barghuis bij het klooster Rottum, volgens Damen en Roefsema valt het onder Thesinge. 3. Jan van den Broek. Dansen om de bruid; Staatse plannen om Groningen te veroveren (1587). Groningen, een stad apart: over het verleden van een eigenzinnige stad (1000-1600) p. 559. Uitgeverij Van Gorcum (2007). 4. Archis: monumentnummer: 5063; CENTRUM, Rottum. Archeologische Monumenten Kaart. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. 5. Begijnen en begarden (ook wel bogaarden of beggaarden) zijn respectievelijk vrouwen en mannen geweest die leven als alleenstaanden en deel uitmaken van een soort vrije lekengemeenschap binnen de Rooms-Katholieke Kerk en meestal in een begijnhof zijn verbleven. Anders dan een lid van een kloosterorde leggen begijnen en begarden geen eeuwige geloften af, maar alleen tijdelijke geloften. Ze leggen ook enkel de geloften van gehoorzaamheid en kuisheid af, niet van armoede. Zij mogen geldelijk en onroerend eigendom behouden. Door sommigen wordt de term begijn (spottend) gebruikt voor vrome vrouw of kwezel. In 2013 overlijdt de laatste begijn ter wereld in Kortrijk. 6. De Saksische Vete (1498–1515) is een opstand van de Friezen (de Vetkopers, de Ommelanden, de stad Groningen en het graafschap Oost-Friesland) tegen de heerschappij van Saksische hertogen. In 1515 escaleert de opstand tot een onderdeel van het Gelders-Habsburgs conflict.
|