Het ontstaan van het dorp Ter Apel is verbonden met het klooster dat in 1465 is gesticht. Van de zeer vele kloosters die Noord-Nederland heeft gekend en die vrijwel alle op klei en veen hebben gelegen, is het op zand gelegen klooster in Ter Apel het enige dat bewaard is gebleven.
Geschiedenis
In 1464 schenkt Jacobus Wiltingh, pastoor in Garrelsweer en vicaris in Loppersum, zijn nederzetting Apell aan de Orde van het Heilig Kruis (Ordo Sanctae Crucis) onder voorwaarde dat op deze plek een klooster zal verrijzen. In mei 1465 komt het Generaal Kapittel van de Kruisheren bijeen in Hoei aan de Maas. Het Ordebestuur van dit klooster accepteert Apell als een Godsgeschenk. Het benoemt het Kruisherenklooster Sint Gertrudis in Bentlage aan de Eems bij Rheine tot moederklooster. Van hieruit worden vier priesters en enkele lekenbroeders naar Apell gestuurd. Zo ontstaat er een nieuw klooster in de landstreek Westerwolde, dat de naam Domus Novae Lucis heeft gekregen, Huis van het Nieuwe Licht. Tussen 1465 en 1561 wordt gewerkt aan de bouw van het klooster volgens een middeleeuws plan. Behalve het conventgebouw, betekent dat ook de realisatie van onder meer een poortgebouw, watermolens, perkamenthuis, bak- en brouwhuis en een gastenverblijf. Met de verovering van het gebied door Willem Lodewijk van Nassau-Dillenburg in 1593 wordt het katholieke geloof afgezworen (Reformatie). Het klooster komt, net als Westerwolde in het bezit van de stad Groningen.
Stormen, brand en hoge onderhoudskosten zorgen voor grote problemen in de eeuwen na 1600. Het statige klooster ondergaat daardoor helaas veel aanpassingen tot 1930. De westgevel wordt na 1755 gesloopt. De bovenverdieping met de cellen van de Kruisheren ondergaat in 1834 hetzelfde lot evenals de bouwvallig geworden gewelven in de kerk (1837). In tegenstelling tot alle andere kloosters in Groningen, blijft gelukkig toch het nodige van Domus Novae Lucis overeind. Dit wordt tussen 1930 en 1933 op initiatief van de Stad Groningen, destijds eigenaar van de enclave, geconserveerd en gerestaureerd. Het herstelplan staat onder leiding van Stadsingenieur De Vos tot Nederveen Cappel. Op de begane grond blijven de drie vleugels van het oorspronkelijke vierkant bewaard: de Kanunniken- en Lekenkerk in de zuidvleugel; de Kapittelzaal en Sacristie in de oostvleugel; de Refter (thans Kloostercafé 'De Refter'), overwelfde Proviandkelder, Subpriorkamer, Priorkamer en Gastenverblijf in de noordvleugel. Door de overwelfde bakstenen kruisgang blijven deze ruimtes met elkaar verbonden. Ze omsluiten de Kloosterhof met kruidentuin.
Sinds 1992 behoort Klooster Ter Apel tot de Top 100 van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
Onder leiding van de Deense architect Johannes Exner is medio 2000 begonnen met de bouw van de nieuwe westvleugel en uitvoering gegeven aan het restauratieplan van OVT architecten uit Groningen. In september 2001 wordt het werk opgeleverd. Naast het klooster heeft tot 2007 een oude linde gestaan met de bijnaam Twaalf Apostelenboom.
Perkamenthuis Rond het klooster heefteen gracht gelegen en hieraan heeft een dubbele watermolen gestaan die tevens geschikt is geweest voor het malen van graan en het persen van olie. Buiten de gracht heeft een visvijver gelegen en heeft het perkamenthuis gestaan waar leer is gelooid, een activiteit die veel stank heeft veroorzaakt.
De bewoners van het klooster zorgen zelf voor de voedselvoorziening. Landbouwgrond wordt verkregen door schenking en vererving. Naast de verbouw van gewassen hebben de kruisheren een veestapel die hoofdzakelijk bestaat uit runderen, naast varkens en schapen.
Museum
Omdat het gehele kloostercomplex zeer kostbaar in onderhoud is, besluiten burgemeester en raad van Groningen de westvleugel in 1755 af te breken, evenals een deel van de trans aan de noordkant. Later, in 1834, wordt ook de bovenverdieping gesloopt. De verloedering van het gebouw gaat in de 19e eeuw door. Pas in de jaren dertig van de 20e eeuw is het klooster gerestaureerd. Naast het klooster is tussen 1880 en 1890 een landschappark aangelegd met vijvers, bruggen en slingerpaden. In 1976 heeft de stad het klooster en de daarbijbehorende tweehonderd hectare bosgrond overgedragen aan de Staat der Nederlanden voor het symbolische bedrag van één gulden. Staatsbosbeheer beheert de bossen en het klooster is in erfpacht gegeven aan de Stichting Museum Kloosterenclave Ter Apel.
In 1988 wordt het laatgotische gebouw kernmuseum voor religieuze kunst en kerkelijke geschiedenis. Omdat het gebouw geen tentoonstellingsruimte met een goede klimaatbeheersing heeft, is aan de westkant een nieuwe vleugel herbouwd, die in 2001 is voltooid.
Het ontwerp is van de bekende Deense architect Johannes Exner. Hij heeft op een eigentijdse en vernieuwende manier schaal, maat en materiaal- en kleurgebruik afgestemd op het monument. Nieuw en oud zijn nog duidelijk te onderscheiden, maar het geheel is zeer harmonieus.
De tentoonstellingscurator van het museum, Friggo Visser, gaat een partnerschap aan met het Emslandmuseum Schloss Clemenswerth in Sögel. Voor Ter Apel heeft Visser een programma geschreven waarin structureel aandacht wordt besteed aan de Noordelijke Figuratie, de Noordelijke Aquarellisten, de Noordelijke Houtdrukkers en de Noordelijke fotojournalistiek, en aan de Duitse geestverwante tegenvoeters. Van 23 februari 2019 tot en met 5 mei 2019 exposeert Henk ter Horst religieuze werken. Tijdens een langdurige ziekte gedwongen thuis heeft hij een serie werken gemaakt met de titel ‘Klaagliederen’. Voor meer informatie over exposities in het klooster wordt verwezen naar de website van Museum Klooster Ter Apel. Daar lees je ook de openingstijden, toegangskosten, rondleidingen en meer.
Ter Apel is het laatste klooster dat in Groningen is gesticht, maar het enige van de 34 die de provincie in de Middeleeuwen heeft geteld, dat nog als klooster herkenbaar bewaard is gebleven. Het klooster is te vinden aan de Boslaan 3-5 te Ter Apel.
Bronnen: Oorspronkelijke tekst: Jan Abrahamse en Wikipedia. Website Museum Klooster Ter Apel
|