Objecten Objecten
Objecten

Algemeen object

'Petkum'
personen
heer van Bolo Ripperda
Petkum (Oostfries:Petjem) is een dorp in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Tot 1972 is het deel van de Landkreis Leer, sindsdien is het bestuurlijk een deel van de stad Emden. Het kleine dorp, de oudste kern gelegen op een warft aan de Eems, heeft een lange geschiedenis. In 2006 vierr Petkum het 1200-jarig bestaan van het dorp. De dorpskerk is gebouwd in de 13e eeuw. Het dorp is met een veer verbonden met Ditzum aan de andere kant van de rivier.
heer van Pieter Hieronymus Ripperda Tot Beurse
erft Frederik Willem Torck
Dossier:

Algemeen object

'Brantsenborg'
personen
heer van Eggerik van Baer

Algemeen object

borg 'Ewsum'
plaats: Middelstum [Gr]
personen
heer Wigbold I (van Ewsum van Middelstum en Nienoord) te Middelstum [Gr]
baron Wilhelmus Antoni van Ewsum
freule van Maria Isabella baronesse van Ewsum Tot Mensinge

Algemeen object

borg 'Nienoord'
plaats: Leek [Gr]
personen
heer Wigbold I (van Ewsum van Middelstum en Nienoord) te Nienoord

Algemeen object

'State Dekema'
plaats:
Net als veel andere Friese States (en Groninger Borgen) is ook Dekema State gegroeid uit een eenvoudige rechthoekig verdedigbaar steenhuis, een "stins".
State is een Friese naam voor een adellijke woning. De naam Dekema is afkomstig uit de 16e eeuw als een familie met deze naam de State bewoont. Hoewel daarna nog andere families de State bewoond hebben is de naam Dekema State gebleven. De laatste familie die Dekema State heeft bewoond is de familie van Wageningen, van 1791 tot 1996.
personen
ze hebben gewoond op Georg Ripperda
erfvrouwe Anna Catharina van Dekema
heer van Rienck van Dekema
slotvrouwe Maximiliana van der Marck Und Arenberg van 1622 tot 1633

Algemeen object

'Englenburg'
personen
heer van Ludolphus Lutgerus Ripperda
heer van Johan Wilhelm van Deest
erfvrouwe Maria Isabella van Deest

Algemeen object

'Jensema'
personen
erfvrouwe Maria Isabella van Deest
heer van Ludolphus Lutgerus Ripperda
heer van Johan Wilhelm van Deest

Algemeen object

'Mensinge'
plaats: Roden [Dr]
Mensinge
is een havezate bij Roden in de provincie Drenthe. Het huis, dat tot 1985 particulier bewoond is geweest, is nu te bezichtigen als museum. Bij de havezate hoort een groot bos, het Mensingebos.
Doordat het huis lange tijd bewoond is geweest en de laatste decennia nagenoeg ongewijzigd is gebleven, geeft de inrichting een goed idee hoe men vroeger heeft gewoond. Het is alsof de bewoners even weg zijn. In de kelder staan nog de geweckte potten vlees.
In de havezate zijn enkele bijzondere meubelen te zien, zoals de monumentale kussenkast uit 1690, het damesbureautje uit het begin van 20e eeuw en een chaise longue in Empire-stijl. Verder is er een verzameling porselein met Chinese wijnpotten uit 1600, porselein uit de Kang Shi-periode en een geheel compleet Chien Lung-eetservies uit 1790. In het huis hangen portretten uit de 18e eeuw en landschappen van Coenraad Kymmell.
In 1381 wordt het huis met name genoemd als leengoed van het bisdom Utrecht. Al eerder is er rond 1330 sprake van belastingafdrachten voor het bezit van een huis te Roden, die waarschijnlijk betrekking hebben op Mensinge. [1] Van 1480 tot 1721 is het bezit van de Groningse familie van Ewsum. Mensinge komt voor op de lijst van erkende havezaten in de resolutie van de Drentse Landdag. Van 1722 tot 1777 bezit Mensinge het recht van havezate niet meer, omdat het is verlegd naar Mensinga in Roderwolde. De toenmalige eigenaar Coenraad Wolter Ellents koopt het recht van havezate terug van Wolter Kymmel, die in het bezit is van het recht van havezate van Mensinga.[1]
In 1728 krijgt het huis zijn huidige vorm. In 1818 wordt de schulte van Roden, Jan Wilmsonn Kymmell, door vererving van zijn tante Gesina Oldenhuis-Ellents eigenaar van Mensinge. Zijn nageslacht blijft in het bezit van de havezate tot 1985. Het wordt vervolgens verkocht aan de gemeente Roden. De familie Kymmell neemt een belangrijke positie in in het Drentse leven, in 1825 kennen vier Drentse gemeenten een Kymmell als burgemeester. Jan Wilmsonn Kymmell is een zwager van de gouverneur van Drenthe, Petrus Hofstede. Hij is lange tijd schulte van Roden en Roderwolde en steekt veel energie in het opknappen van de omgeving van Ensinge. Hij laat grote oppervlakten woeste grond ontginnen en laat bomen planten. Zo ontstaat het huidige Mensingebos. Na het overlijden van Jan Wilmsonn 1823 wordt Mensinge tot 1878 bewoond door zijn zoon de burgemeester van Roden, Coenraad Wolter Ellents Kymmell. Na diens overlijden erven zijn neven Jan Wilmsonn Kymmel en Pieter Dirk Kymmell Mensinge. Zij worden opgevolgd door de kinderen van Jan Wilmsonn de schilder Coenraad Wolter Jan Kymmell en zijn zuster Christina Sophia Kymmell (ook wel de Joffer genoemd). Na het overlijden van haar broer in 1924 is de Joffer tot 1949 de enige bewoner van Mensinge. Daarna vererft het bezit naar een nazaat van Jan Wilmsonn Kymell de oudere, Georg Rudolph Wolter Kymmell, die er tot zijn dood in 1956 woont. Zijn weduwe, Elisabeth Kymmell van Geuns, kan niet aarden op de havezate en bouwt een huis er tegenover. Haar jongste dochter Reina Timmermans Kymmell woont er tot 1985 met haar man Gertjan en kinderen, Pieter-Dirk en Jurrien Timmermans in de havezate. Door stijgende onderhoudskosten en de gemeentelijke regelgeving die (gedeeltelijk) commerciele exploitatie destijds verhindert ziet de familie Kymmell zich genoodzaakt om het landgoed in 1985 te verkopen aan de gemeente Roden. Thans exploiteert de Stichting de havezathe wel commercieel.
Na een grondige restauratie is Mensinge in 1988 ter bezichtiging opengesteld. Het beheer is in handen van de stichting Mensinge die tevens het nabijgelegen cultureel centrum de Winsinghhof beheert. Deze stichting beheert de subsidiegelden en coördineert het werk van de vrijwilligers. Een deel van de havezate is commercieel verhuurd. Deze beslissing van het gemeentebestuur leidt in 2006 tot een conflict met een deel van de vrijwilligers.
personen
heer van Onno van Mensinge
heer van Ernst van Ewsum

Algemeen object

'Saaksumborg'
Saaksumborg
In 1606 verkocht Johan Arends van de Cruisstee een heerd land onder de klokslag van Baflo te Lutjesaaksum aan de stadsrentmeester Johan van Deest. Het Heerd is 41 jukken groot met heem, hof, grachten, singels, wal en behuizingen naast straten, poorten, brug, vissen, duiventillen + duiven, bomen op en om de singel, pauwen, zwanen en eenden. Het is mogelijk dat Johan Arends die eind 16e en begin 17e eeuw redger was in verschillende plaatsen de borg gekocht heeft in 1567, alleen is dit niet zeker.
Van 1606 tot 1719 was de borg in bezit van de familie Van Deest. Eerst is er nog sprake van De Eest, D 'Eest en Deest. In 1672 is er dan sprake van Saaksumborg. Er woont dan een Johan Christoffer van Deest op de borg, zijn vader Christoffer is waarschijnlijk een neef van de eerder genoemde rentmeester.
Na 1691 erfde de dochter van Johan Christoffer, Maria Otilia van Deest de borg. Zij woonde er nog tijdens de kerstvloed van 1717. De moeder van Maria was een Ripperda. Zo kwam in 1719 de Saaksumborg in bezit van Maria Elisabeth Ripperda van Winsum, weduwe van overste-luitenant Willem van Ewsum, en haar medeerfgenamen. De 'plaetse' bestond toen uit Behuizing, schuur, hoven, grachten en singels, bomen, planten en plantages, gelegen bij Baflo onder de rechtstoel van Obergum.
Maria een zuster van de bekende spaanse Ripperda, had een zus Ida Elisabeth die na de dood van haar man bij Maria kwam wonen op de borg. Deze Ida kocht de kleine ivoren beeldjes, afkomstig van de Nienoord, welke door Anna van der Does worden gedragen op het in 1595 geschilderd familietafereel van Jan van der Does en de zijnen. Nu is het tafereel in Leiden en de beeldjes zijn nog in de familie.
De borg vererfde van Anna Maria Elisabeth Ripperda op haar zoon, die heette net als zijn vader Willem van Ewsum en was van 1740 tot 1774 heer van de Saaksumborg. Zijn dochter Anna Maria Elisabeth Jacoba legde de eerste steen voor een rooms-katholiek kerkgebouw in Den Hoorn. In Vorden in 1810 stierf ze en met haar het geslacht Van Ewsum.
Anna verkocht in 1783 het huis aan Balthasar Georg Joseph van Asbeck, heer op Lulema. Er is dan sprake van het huis Saaksumborg met schathuis, zomerhuis enz., met een perceel van 23 jukken. Op 4 januari 1785 werd het huis publiek op afbraak te koop gepresenteerd. Het afbraakmateriaal is inderdaad verkocht. In 1806 was de grond nog eigendom van baron van Asbeck. De behuizing (bedoeld is het schathuis) en de beklemming behoorden aan Hindrik Mindelts. Het schathuis is in 1972 afgebroken en met het materiaal is een theehuis bij Verhildersum gebouwd.
BRON: De Ommelander borgen en steenhuizen, ISBN 90 232 2314 4
personen
heer van Chrstoffer van Deest
heer van Wilhelmus Antoni van Ewsum
heer van Johan Christoffel van Deest
heer van Willem Anthonius baron van Ewsum

Algemeen object

'Het Loo'
plaats: Apeldoorn [Ge]
personen
vrouwe van Johanna van Arnhem

Algemeen object

'Twickel'
plaats: Delden [Ov]
KASTEEL TWICKEL
Twickel is een kasteel vlak bij Delden in de buurtschap Deldeneresch, in de provincie Overijssel en vormt het centrum van het gelijknamige landgoed.
Geschiedenis
De oudste vermelding van Twickel is in 1347, als Herman van Twickelo het huis Eysinck bij Delden koopt. Dit huis wordt het latere kasteel Twickel. Achtereenvolgens wordt Twickel bewoond door leden van de familie Van Twickelo (14e tot en met 16e eeuw), Van Raesfelt (16e en 17e eeuw), Van Wassenaer Obdam (17e tot en met 18e eeuw) en Van Heeckeren van Wassenaer (19e en 20e eeuw). De laatste eigenaresse heeft Twickel overgedaan aan een stichting, die nu nog de bezittingen beheert. Vandaag de dag wordt het kasteel bewoond door het gezin van Graaf Zu Castell Rüdenhausen. De graaf zelf overlijdt op 21 januari 2010.
De eigenaren van Twickel hebben diverse openbare functies bekleed zoals de functie van drost van Twente. Het bewaard gebleven archief van Twickel bevat daardoor niet alleen stukken die te maken hebben met het kasteel en de bewoners, maar ook stukken die te maken hebben met de Twentse geschiedenis. Vanwege die functies is Twickel ook regelmatig het toneel voor politieke onderhandelingen en officiële ontvangsten.
Bouwgeschiedenis kasteel
Een 15e-eeuwse voorganger van het huidige kasteel heeft zich zich op de achterplaats bevonden, achter het kasteel. Opgravingen naar de fundamenten van deze voorganger vinden eind jaren '70 plaats. De oudste delen van het huidige kasteel stammen uit het midden van de 16e eeuw. De ingangspartij heeft een gevelsteen gedateerd 1551 en is gebouwd in vroeg-renaissancestijl. Boven de ingang bevindt zich een grote wapensteen met de wapens van Goossen van Raesfelt en Agnes van Twickelo, de bouwheer en -vrouw. De steen wordt geflankeerd door beelden van Adam en Eva. Boven de steen bevindt zich de Boom der Kennis met de slang. De ingangspartij wordt bekroond door een steile topgevel. Ter weerszijden bevinden zich zandstenen erkers met wapenschilden. Ook de zuidtoren en het deel tussen de ingang en zuidtoren stammen uit de 16e eeuw. De zuidtoren heeft tot begin 18e eeuw een ingesnoerde achtzijde spits, die in 1727 wordt vervangen door een plat dak met een balustrade. In de 19e eeuw wordt dit door het huidige piramidale dak vervangen. De zuidvleugel stamt uit 1643. In 1692 wordt parallel aan de ingangsvleugel een galerij gebouwd met een keizerlijke trap naar ontwerp van Jacobus Roman. In 1847 laten Jacob Dirk Carel van Heeckeren van Wassenaer en zijn vrouw Maria Cornelia van Wassenaer Obdam het kasteel uitbreiden met de noordtoren en bijbehorende vleugel naar ontwerp van de Engelse architect Robert Hesketh. De laatste baron van Twickel, Rodolphe Frédéric van Heeckeren van Wassenaer, laatt het huis rond 1900 tenslotte zeer uitgebreid restaureren en van moderne gemakken voorzien door de eveneens Engelse architect William Samuel Weatherley. Sindsdien is er vrijwel niets aan het kasteel gewijzigd.
Park en tuinen
Twickel geniet grote bekendheid wegens zijn tuinen en park. De oudste bekende tuinaanleg stamt uit het midden van de 17e eeuw. Het betreft een tuin ten zuiden van het kasteel met parterres in een geometrische aanleg rond een piramide van lattenwerk; verder zijn er twee loofgangen. Daarnaast hebben zich rond het kasteel boomgaarden en moestuinen bevonden. Het geheel is omgeven geweest door een haag en de buitengracht. In het begin van de 18e eeuw wordt achter het kasteel in de as van het huis een baroktuin en vijvers aangelegd. De moestuin verhuist naar de overzijde van de Twickelerlaan, ten zuiden van de Kooidijk. Rond 1769 wordt ten noorden van de buitengracht een wildbaan aangelegd. Daarnaast wordt in het bos tegenover het kasteel kleine delen in de landschappelijke stijl aangelegd. Bij Twickel staan exotische bomen. Aan het eind van de 18e eeuw wordt de hele barokaanleg veranderd in een landschappelijke tuin. In deze tijd wordt het Bergje in de noordoostelijke hoek van het park opgeworpen door een vijver te graven. Rond 1830 wortd het park herontworpen door Jan David Zocher. Ook wordt de huidige oranjerie gebouwd. Aan het eind van de 19e eeuw ontwerpt Hugo Poortman de formele tuin rond de oranjerie. Voor de rest van het park en het Twickelerbos worden plannen gemaakt door Eduard Petzold. Onder andere is toen de Nieuwe weg aangelegd die de Twickelerlaan met het treinstation van Delden verbindt en de moestuin verhuist naar de huidige plaats op de hoek Twickelerlaan/Bornsestraat. De Rotstuin wordt in de 20e eeuw aangelegd door de laatste barones, M.A.M.A. van Heeckeren van Wassenaer-van Aldenburg Bentinck. In 2008 is men bezig de ontwerpen van de landschapsarchitect Michael van Gessel te realiseren. Historische bouwwerken in het park zijn de oranjerie, het tuinhuis, de ijskelder en de eikelschuur.

Twickel is lid van de Nederlandse Vereniging van Botanische Tuinen. De collectie citrusbomen vormt onderdeel van de Nederlandse Nationale Plantencollectie.

Heren en vrouwen van Twickel
1347-: Herman I van Twickelo Engelbertszoon
1417: Herman II van Twickelo (-na 1423)
1417-1422: Herman III van Twickelo (-1422)
1422-1449: Johan I van Twickelo (-1449)
1449-1500: Johan II van Twickelo (-1500)
1500-1539: Johan III van Twickelo (-1539)
1539-1551/circa 1580: Agnes van Twickelo (-1551) x 1537 Goossen van Raesfelt
1562-1604: Johan I van Raesfelt (-1604)
1604-: Johan II van Raesfelt
1683: Adolf Hendrik van Raesfelt (-1683)
1683-1693/1714: Adriana Sophia van Raesfelt (-1694) x 1676 Jacob II van Wassenaer Obdam (1645-1714)
1714-1766: Unico Wilhelm van Wassenaer Obdam (1692-1766)
1766-1800: Carel George van Wassenaer Obdam (1733-1800)
1800-1812: Jacob Unico Wilhelm van Wassenaer Obdam (1769-1812)
1812/1831-1850/1875: Marie Cornélie van Wassenaer Obdam (1799-1850) x 1831 Jacob Derk Carel van Heeckeren van Kell (1809-1875)
1875-1883: Carel George U.W. van Heeckeren van Wassenaer (-1883)
1883/1936-1936/1975 Rodolphe Frédéric van Heeckeren van Wassenaer (-1936) x Marie Amélie M.A. van Aldenburg Bentinck (-1975)
In 1953 brengt de laatste barones het goederenbezit onder in de Stichting Twickel.
Bezittingen
Onder Twickel vallen diverse boerderijen, die te herkennen zijn aan de witte luiken met zwarte randen. Het boerderijenbezit wordt beheerd door een rentmeester en de pacht wordt gebruikt voor het beheer van het landgoed. Een deel van de op de eigen landgoederen geproduceerde producten wordt verkocht in de landgoedwinkel.
Recreatie
Tegenwoordig is kasteel Twickel een populaire bestemming voor een dagje uit. Het kasteel zelf is niet te bezichtigen. De kasteeltuinen kunnen tegen betaling worden bezocht en de moestuinen kan men in de zomermaanden bezoeken op woensdag en vrijdag. In de oranjerie, waar de citrusbomen overwinteren, is in de zomermaanden een theeschenkerij.
Op Open Monumentendag zijn de stallen en het koetshuis op het voorplein opengesteld, evenals landschapspark de Breeriet, wat de rest van het jaar een rustgebied is voor dieren.
Daarnaast liggen er rondom het kasteel prachtige bossen en velden die veel gebruikt worden als wandelgebied. Door de bossen loopt onder andere de Europese wandelroute E11, die loopt van Den Haag naar het oosten, op dit moment tot de grens Polen/Litouwen. De route is ter plaatse beter bekend als Marskramerpad. De route komt vanuit de richting Lettele en vervolgt richting Oldenzaal.
Op het landgoed ligt sinds 1997 de nieuwe golfbaan van de Twentsche Golfclub.
Literatuur
A.J.Brunt, red., Inventaris van het huisarchief van Twickel 1133-1975, Uitgaven van het Rijksarchief in Overijssel, nr. 34 t/m 40, Rijksarchief in Overijssel en Stichting Twickel, Zwolle/Delden, 1993, ISBN 90-72306-09-0
A.J.Gevers, A.J. Mensema, De havezaten in Twente en hun bewoners, Rijksarchief in Overijssel en Uitgeverij Waanders, Zwolle, 1995, ISBN 90-400-9766-6
Jan Haverkate, Aafke Brunt, Barbara Leyssius, Twickel bewoond en bewaard, Waanders Uitgevers, Zwolle, 1993, ISBN 90-6630-426-X
M.E.G.B. Jansen, Twickel te Ambt Delden, Bijdragen tot het bronnenonderzoek naar de ontwikkeling van Nederlandse historische tuinen, parken en buitenplaatsen, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist, 1988
personen
heer Johan II van Twickel

Algemeen object

Stuvelaar
personen
heer van Jacob van Coeverden

Algemeen object

'Solmsberg'
personen
heer van Unico Ripperda

Algemeen object

Oosterwijtwerd
personen
heer van Gijsbert Herman Ripperda

Algemeen object

Venhaus
plaats: Lingen
personen
heer Herman Valcke
heer van Carl Wilhelm von Ripperda
verkrijgt door zijn huwelijk de heerlijkheid en het waterslot Balthasar Ripperda Tot Oosterwijtwerd

Algemeen object

De Leemcule
plaats: Dalfsen [Ov]
personen
heer van Carl Wilhelm von Ripperda
heer van Willem Hendrik Carel Ripperda van Venhaus
heer van Maurits Carel Georg Willem Ripperda Tot Vorden

Algemeen object

kasteel Ehze
plaats: Almen [Ge]
Kasteel De Ehze is een landgoed, landhuis en voormalig kasteel gelegen ten oosten van Almen, gemeente Lochem in de provincie Gelderland.
Rond 1300 moet hier al een kasteel hebben gestaan gebouwd door Frederick de Hekere. Het is tevens het hoofdkwartier van de Van Heeckerens tijdens de strijd tussen de Heeckerens en Bronckhorsten. In 1597 erft Evert van Lintelo het huis samen met het Kasteel de Marsch. Na de schade die tijdens de Tachtigjarige Oorlog aan het is aangericht, herstellen de Van Lintelo's het huis en breiden het uit. In die tijd schrijft men over het resultaat: wegens zijne weytsheid meer gelijkend op een vorstelijke dan op een edelmanswoning>/i>. Na een groot aantal wisselingen van eigenaar wordt in 1816 het huis voor het grootste deel gesloopt door Jan Derk Langenberg. Het overgebleven deel wordt in 1905 nog ingrijpend verbouwd, om vervolgens in 1919 gesloopt te worden, waarna op de kelders van het kasteel een nieuw landhuis wordt gebouwd. In 1921 valt het landgoed uiteen. In 1935 wordt de 17e eeuwse tuin gewijzigd in een Engelse tuin ontworpen door J.D. Zocher. Als het landhuis en landgoed eigendom is van T.T.van Ewijck van de Bilt-Vellinga schenkt zij het landgoed in 1986 aan Het Geldersch Landschap die nog altijd eigenaar is. Het landgoed is toegankelijk voor het publiek, behalve het huis en directe omgeving.
personen
erfvrouwe Anna Maria Dorothea van Lintelo

Algemeen object

Schloss Ellerburg (Westfalen)
plaats:
personen
heer van Johann Christoph Heinrich von Ripperda
heer van August Friedrich Wilhelm Philipp von Ripperda
erfvrouwe van Anna Lucia von Münch
Die Ellerburg ist ein ehemaliges Wasserschloss in der Ortschaft Fiestel der Stadt Espelkamp im Kreis Minden-Lübbecke. Die Schlossanlage liegt östlich der Großen Aue und nördlich des Mittellandkanals am Übergang der Alsweder Niederung zur Rahdener Geest und ist rund vier Hektar groß. Ihre Gebäude sind verfallen und einsturzgefährdet. Das Naturschutzgebiet Ellerburger Wiesen besteht weitgehend aus ehemaligen landwirtschaftlichen Flächen des Gutes. Geschichte Das Gut wurde 1475 erstmals erwähnt. Damaliger Eigentümer war Hardecke von Münch. Im Jahre 1510 wurde das Gut unter den beiden Söhnen aufgeteilt. Neben der Ellerburg handelte es sich um das benachbarte Schloss Benkhausen. Kaiserliche und schwedische Truppen standen sich 1633 in einem Gefecht um die Burg gegenüber. Nach langem Streit gelangte die Ellerburg in weiblicher Erbfolge an die Familie von Ripperda. Die Familie breitete sich über das östliche Holland und das Emsland bis ins Bistum Minden (Ellerburg) aus. Dies gelang nicht zuletzt durch gezieltes Heiraten. Der preußische Offizier Friedrich Wilhelm Freiherr von Ripperda ließ um 1795 die Gebäude neu erbauen. Zeitweise war er in der Festung Minden stationiert. Da die Familie von Ripperda in finanzielle Schwierigkeiten gekommen war, erwarb der ehemalige Mindener Regierungspräsident Freiherr Karl von der Horst 1825 das Gut, obwohl er selbst wegen derangierter Vermögensverhältnisse am 24. Februar 1825 in den einstweiligen Ruhestand versetzt worden war. Sein Sohn Adolf von der Horst übte das Amt des Landrats des Kreises Lübbecke von 1838 bis 1870 vorwiegend von der Ellerburg aus. Ab 1840 wohnte er jedoch auf Schloss Hollwinkel. Bis in die 1990er Jahre war das Gut im Besitz der Familie von der Horst und steht nun im Eigentum der Stadt Espelkamp. Nachdem sich verschiedene Initiativen für den Erhalt der seit längerem einsturzgefährdeten Gebäude eingesetzt hatten, wurde im März 2012 der Abriss der Gebäude beschlossen. Die Parkanlage und Teile der Ruine sollen erhalten bleiben.[1] Gebäude und Park Ursprünglich lag das Herrenhaus auf einer kleinen Gräfteninsel. Der Hof war über eine repräsentative Steinbrücke zu erreichen. Zum Gut gehörte die nördlich des Herrenhauses gelegene Ellerburger Mühle 1595 übertrug sie Johann Monnich zur Ellerburg zwecks Abgleich seiner Schulden Curdt von Aßweide, Senior des Domkapitels zu Minden. Die Wassermühle, die vom aufgestauten Umfluter der Großen Aue getrieben wurde, war Bestandteil der Westfälischen Mühlenstraße. Eine Kastanienallee, die am Südostrand des Geländes verläuft, verband ursprünglich die Ellerburg mit dem Schloss Hollwinkel. Im Bereich des Gebäudes stehen drei sehr alte Linden, besonders hervorzuheben die etwa 400 Jahre alte Linde im Burghof. Noten 1.? http://www.westfalen-blatt.de/index.php?id=618&tx_ttnews%5Btt_news%5D=8912838&cHash=1be8bbe880a3bae3418c91e0f1b188b8 Literatur Gerhard Dallmann: Lieblich-lind duften die Lindenbäume. „1000-jährige“ Linden in Minden-Ravensberg-Lippe – Legenden und Wirklichkeit. G. Dallmann, Herford/Hiddenhausen 2001, ISBN 3-9807651-0-5.
erft op tienjarige leeftijd Friedrich Wilhelm Christoph von Ripperda
heer op de Friedrich Wilhelm Christoph von Ripperda
Dossier:

Algemeen object

'Schmertzing'
plaats:

Algemeen object

'Gut Oberbehme'
plaats:
personen
heer Hilmar Erich Freiherr von Quernheim
Gut Oberbehme Das Gut Oberbehme ist ein Gut und eine ehemalige Wasserburg im Süden von Kirchlengern, Kreis Herford. • Die im Werretal gelegene Wasserburg bzw. das Gut Oberbehme wurde erstmals 1450 erwähnt. Ein Rittergut Behme besteht laut einer Hebeliste der Abtei Herford aber bereits seit dem 12. Jahrhundert. 1426 gelangte das Gut in das Eigentum der Familie von Quernheim. 1734 erwarb Friedrich von der Horst zu Haldem von den Brüdern von Cornberg das Gut. Das heute nicht mehr vorhandene Gut Niederbehme lag in der Nachbarschaft und gehörte ebenfalls bis ins 19. Jahrhundert der Familie von Quernheim. Freiherr von der Horst überließ 1735 der Familie von Quernheim zu Niederbehme die Gebäude von Oberbehme und erbaute in Steinlake neue Gutsgebäude, das Gut Steinlacke. Die Rechte von Oberbehme gingen auf Steinlacke über. Gut Niederbehme wurde abgebrochen, um in Steinlacke als Baumaterial verwendet zu werden; die Rechte von Niederbehme wurden auf Oberbehme übertragen. • 1826 erwarb Arnold Friedrich von Laer das Anwesen. Dessen Sohn Carl bewirtschaftete das Gut bis kurz vor dem Zweiten Weltkrieg. Während des Zweiten Weltkrieges wurde das Gut von seiner Tochter Maxa von Laer verwaltet. Maxa wurde von zahlreichen weiblichen Elevinnen unterstützt, darunter Gertrud Rolf geb. Greczic und Maria (genannt Bertha) Taake geb. Sura. Gemeinsam mit Friedrich C. Krüger sorgten sie unmittelbar nach dem Krieg für eine dynamische Weiterentwicklung des landwirtschaftlichen Großunternehmens. Als Maxas Bruder Otto von Laer 1956 als Spätheimkehrer aus sowjetischer Kriegsgefangenschaft zurückkam, übernahm er die Verwaltung und die landwirtschaftliche Restrukturierung des Gutes, in deren Folge sich die Zahl der Mitarbeiter zwischen 1960 und 1973 von 50 bis 60 auf 3 reduzierte. Als einer der letzten "Oberbehmer" aus dieser Zeit zählt Heinrich Taake, der Ehemann von Maria Taake, der als Urgestein in die Geschichte des Gutes eingegangen ist. Er trat als 14-jähriger Lehrling 1924 in die Dienste der Gutsverwaltung und wirkte dort über 50 Jahre lang. Er verstarb 1994. Der ältester Sohn von Otto von Laer, Carl-Mauritz von Laer, trägt heute die Verantwortung für den landwirtschaftlichen Großbetrieb. Gebäude und Park Die mittelalterlichen Wasserburg wurde im 18. und 19. Jahrhundert zu einem eingeschossigen Herrenhaus mit Mansarddach umgebaut und 1911 erweitert. Das dreiflügelige Hauptgebäude ist von Gräften umgeben. Der historische Landschaftspark zeichnet sich durch die Gräften, ausgedehnte Rasenflächen und einen alten Baumbestand aus. Der nordwestliche Parkbereich ist verwaldet und nicht mehr als Park identifizierbar. Die gesamte Anlage hat eine Fläche von etwa zwei Hektar. Oberbehme war ein eigenständiger Gutsbezirk im Amt Kirchlengern, wurde dann aber am 30. Juni 1929 in die Gemeinde Kirchlengern eingegliedert.[1] Noten 1.? Stephanie Reekers: Die Gebietsentwicklung der Kreise und Gemeinden Westfalens 1817-1967. Aschendorff, Münster (Westfalen) 1977, ISBN 3-402-05875-8.