Genealogie van NazatenDeVries en anderen
Henrick Mulert Tot den Ordel
Henrick Mulert Tot den Ordel.

tr.
met

Mechtelt Mulert Tot den Ordel.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Baron Reinold     


Mechtelt Mulert Tot den Ordel
Mechtelt Mulert Tot den Ordel.

tr.
met

Henrick Mulert Tot den Ordel.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Baron Reinold     


Hendrik de Vos van Steenwijk
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Hendrik de Vos van Steenwijk.


Johan de Vos van Steenwijk
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Johan de Vos van Steenwijk.


Ludolph Coert van Keppel Tot Odinck
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Ludolph Coert van Keppel Tot Odinck, woont op erve Odinck te Delden [Ov].

tr.
met

Anna Helena (Hilaria) Ripperda, dr. van Johan Ripperda op Weldam en Anna von Viermundt Zu Odinck (Viermundt Tot Odinck).


Jurien van Holte
Jurien van Holte.

tr.
met

Lucia van Holte.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Ludolph Coert     


Lucia van Holte
Lucia van Holte.

tr.
met

Jurien van Holte.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Ludolph Coert     


Clara van Ewsum
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Ewe Ewesma.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Clara van Ewsum, ovl. in 1581.

 
 

tr. in 1550
met

Frederik Ripperda, zn. van Omko Ripperda en Etta van Oldersum, hoofdeling te Farmsum [Gr], hoofdeling te Appingedam [Gr], heer te Hinte, Ost-Friesland, ovl. te Boxbergen [Ov] op donderdag 10 jun 1554 (bij zijn neef op kasteel Boxbergen), begr. te Hinte, Ost-Friesland in de kerk.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Heer Omko*1553  †1564 Boxbergen [Ov] 11


Reinera van Coeverden Tot Rhaan
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Reinera van Coeverden Tot Rhaan, ovl. op maandag 2 dec 1613, begr. te Borne [Ov] in de grafkelder van de Scheles in de kerk.

tr.
met

Sweder von Schele Welvelde, zn. van Christoffer von Schele Tot Welvelde (von Schele) en Judith Victoria Ripperda Tot Boxbergen (Ripperda), geb. te Borne [Ov] op dinsdag 2 sep 1569, ovl. (69 jaar oud) op zaterdag 28 mei 1639, tr. (2) met Anna Brawe. Uit dit huwelijk 3 kinderen.

 



Aantekeningen bij Sweder von Schele Welvelde.

Een detail uit de dagboeken van Schele
Der erster theill dieses/ Stammbuchs von bis anhero/ das ist bis auff jetzi/ ges 1.5.9.1 jhar verlauffe/ nen diesen/ useres geslechts
Dar erste Capittell von herkom/ men, Policy, regierung, Religion/ und vernemsten thaten der/ alten Sachsen uns West/ phählingen
SWEDER SCHELE.
Sweder Schele (Borne, 2 september 1569 - Welbergen, 28 mei 1639) Is een Overijssels/Westfaalse edelman die vooral bekend is geworden dankzij zijn familiekroniek. Hierin beschrijft hij niet alleen zijn familiegeschiedenis, maar ook de gebeurtenissen van zijn tijd, waaronder de regionale gevolgen van de Tachtigjarige (1568-1648) en de Dertigjarige Oorlog (1618-1648).
Familie.
Sweder Schele Is een zoon van Christoffer Schele tot Weleveld (circa 1529 - Borne, 20 mei 1606) en Judith Ripperda tot Boxbergen (circa 1534 - Osnabrück, 14 april 1608). Hij wordt geboren op 2 september 1569. Zijn kinderjaren brengt hij door op de havezate Weleveld in Zenderen, vlakbij het Twentse Borne. Als de Tachtigjarige Oorlog ook Twente bereikt, verlaat in 1580 het gezin Schele Twente. Ze gaan zowel te Rheine wonen als op de Schelenburg bij Osnabrück. In 1597 komt de familie terug op Weleveld.
In 1602 huwt Sweder met Reinera van Coeverden tot Rhaan. Uit dit huwelijk worden drie zoons en drie dochters geboren. Na het overlijden van zijn vader wordt Sweder in 1607 heer van Weleveld. Reinera van Coeverden overlijdt op 2 december 1613 en wordt in de grafkelder van de Scheles in de kerk van Borne bijgezet.
In 1615 hertrouwt Sweder met Anna Brawe. Uit dit huwelijk worden een dochter en twee zoons geboren.
Na het overlijden van Sweders zuster, Anna Schele, weduwe van Ernst van Ittersum tot Nijenhuis, in 1624, erft Sweder haar huis Welbergen bij Ochtrup. In 1626 gaat hij er met zijn gezin wonen. Zijn zoon Gosen Heidenrijk gaat na zijn huwelijk met Elisabeth Agnes Schade tot Ihorst op Weleveld wonen.
Sweder overlijdt op 28 mei 1639 op Welbergen en wordt twee weken later in de kerk van Borne begraven. Zijn tweede vrouw Anna Brawe overlijdt op 9 mei 1644 en wordt eveneens in Borne begraven.
Zijn oudste zoon Gosen Heidenrijk erft Weleveld, een zoon uit zijn tweede huwelijk, de geleerde Rabo Herman Schele, Venebrugge en Welbergen.
Opleiding.
Gedurende zijn kinderjaren krijgt Sweder thuis les van een privéleraar. Vervolgens gaat hij naar de Latijnse scholen te Minden en Osnabrück. Van 1587 tot 1591 studeert Sweder rechten, geschiedenis en theologie aan de lutherse universiteiten van Jena en Marburg. In deze tijd begint hij met het schrijven van zijn kroniek.
Tussen 1593 en 1595 maakt Sweder een grand tour door Europa, samen met Everwijn Wirich graaf van Bentheim, Engelbert George van Westerholt en Jacobus Sceva. Ze bezoeken Frankrijk en Italië om zich in de taal te bekwamen. Verder reizen ze door Oostenrijk, de Bohemen en Hongarije. Ook brengen ze een bezoek aan het graf van Maarten Luther in Wittenberg.
Politieke loopbaan.
Als riddermatige heeft Schele het recht zitting te nemen in het bestuur van de provincie Overijssel. In 1598 wordt hij lid van de Ridderschap van Overijssel wegens de havezate Weleveld. In hetzelfde jaar wordt hij namens de Ridderschap samen met Gijsbert op den Berg afgevaardigd naar de Staten-Generaal in Den Haag.
In 1612 wordt Sweder als gedeputeerde van Overijssel afgevaardigd naar Den Haag. In januari 1613 zit hij de vergadering van de Staten-Generaal voor, waarin de Engelse ambassadeur Ralph Winwood aan prins Maurits de Orde van de Kousenband uitreikt. In 1619 wordt Sweder Schele op zijn verzoek van zijn deputaatschap ontheven.
In 1622 moet Schele de Ridderschap verlaten nadat een resolutie is aangenomen waardoor alleen calvinisten daarin nog zitting mogen hebben.
*Lutheranisme.
Sweders vader Christopher Schele heeft in Wittenberg gestudeerd, de stad van Maarten Luther en is een aanhanger van het lutheranisme geworden. Sweder Schele is net als zijn vader Luthers gezind. Op het Weleveld is zelfs een lutherse huiskapel ingericht.
Wegens zijn geloof moet Sweder zich in 1622 terugtrekken uit het provinciebestuur van Overijssel.
Kroniek.
Van Sweder Schele is zijn familiekroniek bewaard gebleven die uit drie delen bestaat. Hierin heeft Schele zowel zijn familieleven als de gebeurtenissen van zijn tijd beschreven. Twee delen bevinden zich in het huisarchief van Haus Welbergen in het Niedersächsisches Staatsarchiv te Osnabrück, het laatste bevindt zich in het huisarchief van Huis Almelo in het Historisch Centrum Overijssel.
De inhoud van de kronieken betreft zowel de geschiedenis van de adel in Oost-Nederland en Westfalen, als de specifieke voorouders van Sweder zelf. Zijn doel is niet alleen het verleden te boekstaven, maar ook aan zijn nageslacht een leidraad te geven waarin het begrip virtus centraal staat. Zijn eigen lijfspreuk luidt dan ook 'Pietate et Virtute Seu Honestate'.
Daarnaast heeft Sweder de voorvallen in zijn familie en de oorlogshandelingen op het Twentse platteland beschreven. Uitgebreid is hij daarbij op de uitbreidingen en herstelwerkzaamheden aan zijn havezaten ingegaan, waarvoor hij hij zelf het decoratieprogramma bedacht.
BRONNEN.
01. A.J. Gevers en A.J. Mensema (1995) De havezaten in Twente en hun bewoners, Waanders Uitgevers, Zwolle ISBN 9040097666.
02. Site met de kroniek van Sweder Schele en biografische gegevens.

Uit dit huwelijk 6 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Gosen Heidenrijk     
     
     
     
     
     


Anna Brawe
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Anna Brawe, ovl. op maandag 9 mei 1644, begr. te Borne [Ov] in de familiegrafkelder in de kerk.

tr. (Sweder ongeveer 45 jaar oud) in 1615
met

Sweder von Schele Welvelde, zn. van Christoffer von Schele Tot Welvelde (von Schele) en Judith Victoria Ripperda Tot Boxbergen (Ripperda), geb. te Borne [Ov] op dinsdag 2 sep 1569, ovl. (69 jaar oud) op zaterdag 28 mei 1639, tr. (1) met Reinera van Coeverden Tot Rhaan. Uit dit huwelijk 6 kinderen.

 



Aantekeningen bij Sweder von Schele Welvelde.

Een detail uit de dagboeken van Schele
Der erster theill dieses/ Stammbuchs von bis anhero/ das ist bis auff jetzi/ ges 1.5.9.1 jhar verlauffe/ nen diesen/ useres geslechts
Dar erste Capittell von herkom/ men, Policy, regierung, Religion/ und vernemsten thaten der/ alten Sachsen uns West/ phählingen
SWEDER SCHELE.
Sweder Schele (Borne, 2 september 1569 - Welbergen, 28 mei 1639) Is een Overijssels/Westfaalse edelman die vooral bekend is geworden dankzij zijn familiekroniek. Hierin beschrijft hij niet alleen zijn familiegeschiedenis, maar ook de gebeurtenissen van zijn tijd, waaronder de regionale gevolgen van de Tachtigjarige (1568-1648) en de Dertigjarige Oorlog (1618-1648).
Familie.
Sweder Schele Is een zoon van Christoffer Schele tot Weleveld (circa 1529 - Borne, 20 mei 1606) en Judith Ripperda tot Boxbergen (circa 1534 - Osnabrück, 14 april 1608). Hij wordt geboren op 2 september 1569. Zijn kinderjaren brengt hij door op de havezate Weleveld in Zenderen, vlakbij het Twentse Borne. Als de Tachtigjarige Oorlog ook Twente bereikt, verlaat in 1580 het gezin Schele Twente. Ze gaan zowel te Rheine wonen als op de Schelenburg bij Osnabrück. In 1597 komt de familie terug op Weleveld.
In 1602 huwt Sweder met Reinera van Coeverden tot Rhaan. Uit dit huwelijk worden drie zoons en drie dochters geboren. Na het overlijden van zijn vader wordt Sweder in 1607 heer van Weleveld. Reinera van Coeverden overlijdt op 2 december 1613 en wordt in de grafkelder van de Scheles in de kerk van Borne bijgezet.
In 1615 hertrouwt Sweder met Anna Brawe. Uit dit huwelijk worden een dochter en twee zoons geboren.
Na het overlijden van Sweders zuster, Anna Schele, weduwe van Ernst van Ittersum tot Nijenhuis, in 1624, erft Sweder haar huis Welbergen bij Ochtrup. In 1626 gaat hij er met zijn gezin wonen. Zijn zoon Gosen Heidenrijk gaat na zijn huwelijk met Elisabeth Agnes Schade tot Ihorst op Weleveld wonen.
Sweder overlijdt op 28 mei 1639 op Welbergen en wordt twee weken later in de kerk van Borne begraven. Zijn tweede vrouw Anna Brawe overlijdt op 9 mei 1644 en wordt eveneens in Borne begraven.
Zijn oudste zoon Gosen Heidenrijk erft Weleveld, een zoon uit zijn tweede huwelijk, de geleerde Rabo Herman Schele, Venebrugge en Welbergen.
Opleiding.
Gedurende zijn kinderjaren krijgt Sweder thuis les van een privéleraar. Vervolgens gaat hij naar de Latijnse scholen te Minden en Osnabrück. Van 1587 tot 1591 studeert Sweder rechten, geschiedenis en theologie aan de lutherse universiteiten van Jena en Marburg. In deze tijd begint hij met het schrijven van zijn kroniek.
Tussen 1593 en 1595 maakt Sweder een grand tour door Europa, samen met Everwijn Wirich graaf van Bentheim, Engelbert George van Westerholt en Jacobus Sceva. Ze bezoeken Frankrijk en Italië om zich in de taal te bekwamen. Verder reizen ze door Oostenrijk, de Bohemen en Hongarije. Ook brengen ze een bezoek aan het graf van Maarten Luther in Wittenberg.
Politieke loopbaan.
Als riddermatige heeft Schele het recht zitting te nemen in het bestuur van de provincie Overijssel. In 1598 wordt hij lid van de Ridderschap van Overijssel wegens de havezate Weleveld. In hetzelfde jaar wordt hij namens de Ridderschap samen met Gijsbert op den Berg afgevaardigd naar de Staten-Generaal in Den Haag.
In 1612 wordt Sweder als gedeputeerde van Overijssel afgevaardigd naar Den Haag. In januari 1613 zit hij de vergadering van de Staten-Generaal voor, waarin de Engelse ambassadeur Ralph Winwood aan prins Maurits de Orde van de Kousenband uitreikt. In 1619 wordt Sweder Schele op zijn verzoek van zijn deputaatschap ontheven.
In 1622 moet Schele de Ridderschap verlaten nadat een resolutie is aangenomen waardoor alleen calvinisten daarin nog zitting mogen hebben.
*Lutheranisme.
Sweders vader Christopher Schele heeft in Wittenberg gestudeerd, de stad van Maarten Luther en is een aanhanger van het lutheranisme geworden. Sweder Schele is net als zijn vader Luthers gezind. Op het Weleveld is zelfs een lutherse huiskapel ingericht.
Wegens zijn geloof moet Sweder zich in 1622 terugtrekken uit het provinciebestuur van Overijssel.
Kroniek.
Van Sweder Schele is zijn familiekroniek bewaard gebleven die uit drie delen bestaat. Hierin heeft Schele zowel zijn familieleven als de gebeurtenissen van zijn tijd beschreven. Twee delen bevinden zich in het huisarchief van Haus Welbergen in het Niedersächsisches Staatsarchiv te Osnabrück, het laatste bevindt zich in het huisarchief van Huis Almelo in het Historisch Centrum Overijssel.
De inhoud van de kronieken betreft zowel de geschiedenis van de adel in Oost-Nederland en Westfalen, als de specifieke voorouders van Sweder zelf. Zijn doel is niet alleen het verleden te boekstaven, maar ook aan zijn nageslacht een leidraad te geven waarin het begrip virtus centraal staat. Zijn eigen lijfspreuk luidt dan ook 'Pietate et Virtute Seu Honestate'.
Daarnaast heeft Sweder de voorvallen in zijn familie en de oorlogshandelingen op het Twentse platteland beschreven. Uitgebreid is hij daarbij op de uitbreidingen en herstelwerkzaamheden aan zijn havezaten ingegaan, waarvoor hij hij zelf het decoratieprogramma bedacht.
BRONNEN.
01. A.J. Gevers en A.J. Mensema (1995) De havezaten in Twente en hun bewoners, Waanders Uitgevers, Zwolle ISBN 9040097666.
02. Site met de kroniek van Sweder Schele en biografische gegevens.

Uit dit huwelijk 3 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Rabo Herman     
     
     


Omko Ripperda
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Ewe Ewesma.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Omko Ripperda, geb. in 1553 burg Hinte, ovl. (ongeveer 11 jaar oud) te Boxbergen [Ov] op woensdag 13 mei 1564 op kasteel Boxbergen, begr. te Hinte, Ost-Friesland in de kerk, waar zich een Latijns grafschrift bevindt.


Hayo Ripperda
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Hayo Ripperda, geb. in 1562, ovl. hij is jong overleden.

  • Vader:
    Maurits Ripperda, zn. van Hayo III Ripperda en Henrica Van Hackfort, geb. in 1536, heer te Vorden [Ge], voor de helft hoofdeling te Farmsum [Gr], voor de helft hoofdeling te Appingedam [Gr], voor de helft hoofdeling te Petkum [Deu], voor de helft hoofdeling te Dornum, gravelijke hofrechter te Aurich [Deu], lid van de ridderschap van de graafschap te Zutphen [Ge] in 1564, ovl. (ongeveer 80 jaar oud) te Petkum [Deu] op zondag 2 okt 1616, tr. (beiden ongeveer 25 jaar oud) in 1561.
 


Anna Ripperda
 
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Anna Ripperda, geb. in 1563, ovl. (minstens 69 jaar oud) na 1632.



Aantekeningen bij Anna Ripperda.

  • Vader:
    Maurits Ripperda, zn. van Hayo III Ripperda en Henrica Van Hackfort, geb. in 1536, heer te Vorden [Ge], voor de helft hoofdeling te Farmsum [Gr], voor de helft hoofdeling te Appingedam [Gr], voor de helft hoofdeling te Petkum [Deu], voor de helft hoofdeling te Dornum, gravelijke hofrechter te Aurich [Deu], lid van de ridderschap van de graafschap te Zutphen [Ge] in 1564, ovl. (ongeveer 80 jaar oud) te Petkum [Deu] op zondag 2 okt 1616, tr. (beiden ongeveer 25 jaar oud) in 1561.
 

tr. (ongeveer 28 jaar oud) in 1591
met

Folkier von Haddien, zn. van Rycleff van Laer Tot Laerwolde en Sophia van Laer Tot Laerwolde, heer van 'Knierrienhausen',.

Dossier:


Henrica Ripperda
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Henrica Ripperda1, geb. circa 1570, erfvrouwe te Petkum [Deu], ovl. (minstens 61 jaar oud) te Emden (Dld) na 1631.

  • Vader:
    Maurits Ripperda, zn. van Hayo III Ripperda en Henrica Van Hackfort, geb. in 1536, heer te Vorden [Ge], voor de helft hoofdeling te Farmsum [Gr], voor de helft hoofdeling te Appingedam [Gr], voor de helft hoofdeling te Petkum [Deu], voor de helft hoofdeling te Dornum, gravelijke hofrechter te Aurich [Deu], lid van de ridderschap van de graafschap te Zutphen [Ge] in 1564, ovl. (ongeveer 80 jaar oud) te Petkum [Deu] op zondag 2 okt 1616, tr. (beiden ongeveer 25 jaar oud) in 1561.
 

tr. (ongeveer 20 jaar oud) (1) circa 1590
met

Gerhard van den Clooster (von Closter)1, zn. van Hero von Closter en Occa Houwerda von Ophusen Und Wolthusen, voor de helft heer te Dornum, valt dronken van de trap en overlijdt ter plekke te Emden (Dld) in 1595, ovl. te Emden (Dld) op vrijdag 30 dec 1594.


Aantekeningen bij Gerhard van den Clooster.
Hij valt op 30 december 1594 in Emden dronken van de trap en overlijdt ter plekke. Gerhard wordt te Dornum begraven.

tr. (resp. ongeveer 40 en ongeveer 32 jaar oud) (2) op vrijdag 23 apr 1610
met

Rutger van den Boetzelaer1, zn. van Joachim van den Boetselaer en Elisabeth van Echten tot Echten, geb. in 1578, heer van 'Toutenburg', Vollenhove [Ov].
'Toutenburg'
IN HET KORT
Toutenburg is een middeleeuws kasteel in het Nederlandse stadje Vollenhove. Het wordt rond 1500 gebouwd.
Het kasteel is oorspronkelijk gebouwd voor Georg Schenck van Toutenburg, een edelman uit Tautenburg in Thüringen, die wordt benoemd tot schout van Vollenhove. Hij is getrouwd met jonkvrouwe Anna de Vos van Steenwijck, die overlijdt in 1526. Uit zijn tweede huwelijk met Joanna van Egmond wordt een zoon Carel geboren.
Georg Schenck van Toutenburgh overlijdt in 1540, waarna het kasteel in bezit komt van Carel en na diens dood in bezit van zijn oudere broer Frederik. Na de dood van Frederik in 1580 komt het kasteel in handen van de geslachten van Haersolte en van den Boetselaer.
In de 18e eeuw raakt het kasteel in verval. Tegenwoordig is er alleen nog een ruïne over waar openluchtspelen worden gehouden.
TOUTENBURG
Ten zuiden van de oude stadskern van Vollenhove liggen in het park van het landgoed Oldruitenborgh op een eilandje de laatste resten van het eens zo omvangrijke kasteel Toutenburg, omspoeld door de brede vierhoekige slotgracht. Coördinaten: 52°40'45.50"N 5°57'14.11"O.
De Toutenburg werd gesticht door Georg (of Jurjen) Schenck, die als edelman van Frederik van Baden, bisschop van Utrecht, in 1496 in ons land kwam en begiftigd werd met het drostambt van Vollenhove en later met het stadhouderschap van de noordelijke Nederlanden.
Het kasteel is bij gedeelten verrezen, waarvan elk deel afzonderlijk bewoonbaar was. In 1524 ving men aan met het "getimmer", in 1531 werd met een deel begonnen, wat bleek uit een opschrift boven een poort en in 1552 was men er nog mee doende.
De bouwtijd geeft reeds aan, dat hier niet van een kasteel in de eigenlijke zin van het woord sprake kan zijn geweest. Sterkten met stenen muren van nog geen meter dik konden immers aan het geschut van de zestiende eeuw geen weerstand van betekenis meer bieden. Maar niettemin kreeg het coulissenkasteel, zoals wij het dan maar zullen noemen, het uiterlijk van een geduchte sterkte, gebouwd als het werd als waterburcht met een smalle houten brug naar het indrukwekkende poortgebouw.
Het gebouw had een bijna vierkante grondslag. Aan de westzijde, tussen twee torens, was de ingang gesitueerd. Twee torens met uivormige bekroning bevonden zich op de hoeken van de oostelijke muur. Het gehele gebouw was onderkelderd, waarboven zich slechts één verdieping verhief. De vertrekken waren geconcentreerd bij de oostelijke torens, het zogenoemde zuider- en noorderhuis, terwijl op het binnenplein zich het 1-vormig hoofdgebouw - het middelhuis - bevond.
Een 17-eeuwse gravure en een schilderij uit dezelfde tijd, vervaardigd door F. Camerlinck, lichten ons in over de omvang en het exterieur van de Toutenburg. Wij zien dan een naar het westen gekeerde ingangspartij, bestaande uit een van een trapgevel voorzien poortgebouw tussen twee ronde torens, die met een spits dak zijn gedekt. Op deze torens sluiten aan beide zijden vleugels aan, met een zadeldak gedekt en voorzien van een trapgevel aan de beëindiging. Op het dak zijn verschillen de dakkapellen aangebracht, terwijl de muren in spaarnissen aangebrachte raamopeningen vertonen van verschillende grootte.
Op de zuidelijke vleugel sluit een muur aan, waarin ook weer openingen zichtbaar zijn van kruisvensters. Ook is hier een erkerachtig uitbouwsel op consoles te zien. De zuidoostelijke hoektoren, rond van vorm, is gedekt met een achtzijdige spits die uitloopt in een ui, een in deze streek ongebruikelijke maar niettemin zeer sierlijke bekroning van een toren. Op de eerder genoemde gravure is ook een noordoostelijke hoektoren te zien, identiek aan de zuidoostelijke, waartussen een muur. De noordmuur tenslotte sluit weer aan op de eerder vermelde noordelijke vleugel terzijde van de ingangspartij. Hoe de bebouwing van het door deze muren omsloten binnenterrein is geweest laat zich moeilijk uit de afbeeldingen aflezen. In ieder geval is er sprake geweest van een hoog, door zadeldaken gedekt hoofdgebouw waarvan de topgevels de veelvuldig in dit complex voorkomende getrapte bouwwijze vertonen. Bij de noordoostelijke en zuidoostelijke hoektorens staan ook gebouwen, die vermoedelijk in de vorm van een L zijn gebouwd.
De periode na Georg Schenck: Karel en Frederik, 1540 - 1581
Georg Schenck overleed (op de Toutenburg, net zoals zijn beide vrouwen) aan de gevolgen van een kwetsuur door een musketschot opgedaan bij de belegering van Genemuiden op 21 februari 1540 en hij werd op het koor in de Grote Kerk te Vollenhove begraven.
In 1542 werd er aan het begin van de oprijlaan ('Donkere Allee'), bij de Bentpoort, een kleine toegangspoort gebouwd.
Op 1 juni 1543 verkocht het klooster St. Johanscamp aan Karel (Schenck) van Tautenburgh, de zoon en erfgenaam van Georg, een rente uit de kloostergoederen.
Nadat hij meerderjarig was geworden verscheen Karel Schenck in 1546 als riddermatige op de landdag, waardoor de Toutenburg ongemerkt als havezate werd aangemerkt.
In 1556 sloot hij met gedeputeerden van Kampen een overeenkomst over de betaling van vier stukken geschut, terwijl hij 11 januari 1565 op het huis Toutenburg met zijn meiers te Dwingeloo nieuwe voorwaarden voor verhuur aan zijn erven maakte, waarin stond dat de huurders op verlies van huur verplicht waren, de rogge te leveren op het huis Toutenburg of "voor 't Lant te Vollenhoe", vanwaar ze op kosten van de Heer zou worden afgehaald.
Direct na het overlijden in 1571 van zijn halfbroer Karel, de tweede eigenaar van de Toutenburg, gaf aartsbisschop Frederik Schenck van Toutenburg als erfgenaam opdracht een gerechtelijke inventarisatie van de boedel in het sterfhuis Toutenburg op te maken. Die is bewaard gebleven en daaruit is op te maken wat er op een dergelijk kasteel in die tijd aanwezig was.
Het kasteel omvatte de grote 'steinen' zaal, het oude salet met onder meer een beeld van Maria Magdalena uit 1528 met het wapen van Georg Schenck, de garderobe met twee vertrekken en de 'stove'. In de kamer bij de 'stove' bevond zich 'ein tafreili van ein schoen Marienbelde mit de figuer van zalige Jurgen Schenck ende sin gemahelin vrouw Joanna van Eggemondt'. Tevens was er een harnaskamer, de secreetkamer, Steenrichskamer, bisschopskamer, de bottelarije of de kelder, de bierkelder, de wijnkelder, de keuken, de sniderkamer, de poortkamer, de meidenkamer, mr. Arentzkamer en nog verschillende andere kamers. In de secreetkamer werden de meest kostbare goederen aangetroffen, waaronder vergulde bekers waarmee de stad Groningen Jurjen Schenck had vereerd, alsmede lijfssieraden. Ook bevonden zich hier de kisten met archiefstukken. Opvallend zijn de vele schilderijen die overal in het huis hingen, meestal met voorstellingen van heiligen. In 'de kamer boven 't nye sallet' hing een portret van Georg Schenck, dat in het Provinciaal Overijssels Museum te Zwolle wordt bewaard.
Karel Schenck liet alleen een bastaardzoon achter, jonker Lodewijk Schenck, die in 1637 overleed.
Aartsbisschop Frederick Schenck overleed in 1580 zonder testament na te laten en toen was het hek van de dam! Na de gevoerde processen, die bijna een eeuw duurden en waarin de partijen (v.d. Boetselaer en De Mangelaer's) elkander van moord en valsheid in geschrifte betichtten, bleven de bezittingen in Overijssel, Drenthe en Holland van Frederik Schenck aan leden van het geslacht van den Boetselaer, achterneven van de aartsbisschop.
De periode Van den Boetzelaar: 1581 - 1639
In 1581 werd de stad Vollenhove door staatsgezinde soldaten uit het leger van Sonoy, onder bevel van de Engelse veldheer John Norrits, ingenomen. Deze legde garnizoenen op het Oldehuis en de Toutenburg, die aan de huizen veel schade berokkenden.
Bij het bezetten van Hasselt 26 oktober 1582 door de Staatsgezinde partij werd o.a. bij Jan van Wilp, die rentmeester en pachter van enige Toutenburgse goederen was, te zijnen huize vele goederen, de huize Toutenburg toebehorende en bij van Wilp in bewaring, geroofd.
Op 31 juli 1585 werden Joachim, Steven en Oswald van den Boetzelaer, zonen van Rutger en Anna Schenck, dochter van overste Willem Schenck, George's broer, die commandant van Steenwijk was erkend door het Hof te Utrecht als erven, naast (hun oom?) overste Christoffel Schenck
Door de schade, aangericht bij de bezetting door de Staatse troepen in 1581 bleek deToutenburg, evenals het Oldehuis, geen geschikt verdedigbaar bouwwerk meer te zijn. De Overijsselse Staten wilde beide huizen dan maar ontmantelen. De nieuwe eigenaren wisten dit te voorkomen door de bezettingstroepen uit te kopen en zo hun bezit veilig te stellen. Tevens beloofden zij de Staten dat zij het huis goed zouden bewaren en geen andere bezettingen zouden toelaten.
Joachim van den Boetzelaer nam aanvankelijk vanwege het huis Batinge bij Dwingeloo deel in de Drentse Ridderschap. In 1613 stond hij dit goed af aan zijn zoon Rutger en verzocht hij in 1619 vanwege de Toutenburg toegang tot de Overijsselse Ridderschap. Dit verzoek werd echter aangehouden; blijkbaar kwam dit voort uit het feit dat niet het gehele huis aan hem toebehoorde.
In de zomer van 1615 werd nabij de Toutenburg het lijk gevonden van een door messteken om het leven gebrachte man. Volgens getuigen was dit het lijk van een bedelaar of landloper. Maar vanaf 1638 werd dit feit anders geïnterpreteerd, toen Adriaan van Mangelaar tegen de erven een proces begon over de nalatenschap van Georg Schenck. Van Mangelaars vrouw Levina Schenck zei de zuster te zijn van de vermoorde man, Joost Schenck.
In 1617 maakt Claes Jansz. Visscher een kopergravure met daarop een gezicht op de Toutenburg bij de stad Vollenhove vanuit het noordoosten, met de stadsmolen op de voorgrond. Onderschrift: Toutenburch, te Vollenhove, int Lant van Overijsel.
Het kasteel is vanuit het noordoosten getekend met op de voorgrond de standaardmolen, eigendom van de stad. In 1629 verscheen nog een ets over de Toutenburg, gebaseerd op die van Visscher. Maker is Sebastian Furck. Het is een zinnebeeldige voorstelling met als motto: Wie schatten verzamelt, verzamelt ook zorgen.
Op 27 september 1619 schrijft Oswald van den Boetzelaer aan Kampen dat hij en zijn broer Joachim meermalen verzocht hebben in de Ridderschap van Overijssel verschreven te worden daar hunne voorvaderen in de Graafschap Berg, waar zij gevestigd zijn geweest, tot alle adellijke vergaderingen enz verschreven zijn. Zij beiden bevelen zich bij Kampen daarvoor aan.
De broers hadden in 1621 geschillen en riepen op 13 maart de tussenkomst van Ridderschap en Steden in. Voormelde Joachim van den Boetzelaer had uit zijn eerste huwelijk twee zonen, Rutger die drost van Drenthe is geweest en Willem Jurriaen die verschreven werd in de Overijsselse Ridderschap (zie ook onder Westerholt). Op Batinghe legde deze 23 januari 1621 een verklaring af dat de niet in de boedelscheiding van die datum opgenomen voorplaetze (voorhof) voor het huis Toutenburg met zodanige kruidgorens (tuinen) en boomgaarden, als ook het houtgewas en het halve bouwhuis voor die voorhof van Toutenburg staande en alle roerende goederen op de huizen Toutenburg en Batinghe in gebruik bij zijn vader, eigendom zijn van zijn broer Rutger.
Toutenburg werd bewoond door de broers Joachim "het suyderhuys totte poort", Steven (naderhand diens zoon Rutger) "het huys naet westen" en Oeszewoldt "het middelhuys", hetgeen blijkt uit een proces gevoerd door de broers onderling omtrent het jaar 1622.
Op de landdag van Drost en Gedeputeerden van Drenthe van 19 november 1623 werd geklaagd, dat de ontvanger - generaal van Dr. Rutger van den Boetzelaer, of te Dwingeloo (hij was eigenaar van Batinge, en zo lid en zelfs gedeputeerde van de Drentse Staten) of te Vollenhove zich bevond en niet te Assen. Een excuus was het overlijden van zijn vader Joachim.
Toen na de dood van Joachim een overeenkomst in 1625 werd gesloten tussen zijn zoons over deToutenburg, bleek dat het huis reeds geruime tijd in drie eenheden was opgesplitst. Zo bezaten Joachims zonen slechts de 'suydersyde van het huys, beginnende van de poortcamer, incluys de Bentzyde mettet suyderhuys tot aan 't brouhuys'.
Oswald, de broer van Joachim van den Boetzelaer en diens zoon Steven bezaten de rest: Oswald het middelhuis en Steven de 'noordersyde, de hofmeesterscamer, het backhuys ende de torens tot aen de graft'. Het brouwhuis, de zolder en de kelder bleven aan Joachim en zijn broer Oswald, terwijl Steven nog het bakhuis verkreeg. De poort, het portiershuis, de grachten, de brug, de buitenmuren en de buitengrachten bleven in gezamenlijk eigendom. Deze situatie had dan al geruime tijd bestaan. Verder was bepaald dat het recht van verschrijving vanwege het huis alleen zou toekomen aan de oudste zoon van Joachim.
Rutger van den Boetzelaer schrijft op 27 februari 1627 aan Hasselt, dat hij het huis Toutenburg heeft doen herstellen en daarin graag een glas met Hasselts wapen wilde plaatsen.
Willem Jurriaan, zoon van Joachim en broer van Rutger van den Boetzelaer woonde in 1635 op Toutenburg, terwijl in een ander deel op dat moment ene Capitein Thomas van der Lawick woonde. In 1637 werd Willem Jurriaan eigenaar van de hele Toutenburg en alles wat er bij hoorde. Hij kon zich dus ook van de Toutenburg laten verschrijven, maar was inmiddels ook eigenaar van Westerholt en zodoende lid van de Ridderschap.
De periode Van Haersolte: 1639 - 1787
Door het huwelijk in 1639 van Ernestina, kleindochter van Steven van den Boetzelaer tot Toutenburg met Antonie van Haersolte kwam Toutenburg in het geslacht Van Haersolte.
Door Rutger van den Boetzelaer en zijn echtgenote Beatrix Mulert werd met de Gedeputeerden der Geestelijke goederen te Vollenhove op 16 april 1644 een scheiding van een bente omtrent Toutenburg gelegen getroffen waarbij hij de voorste helft verkreeg. Hij had het recht van de helft van die bente gekocht van de erfgenamen van Jr. Boldewijn van Renoy, scholtes van Giethoorn. Rutger, Floris en Joachim van den Boetzelaar tot Westerholt met A. van Haersolte, erfgenamen van de Toutenburgse venen in Friesland, machtigden 12 juni 1658 hun neef Antonie van Haersolte die venen op te vorderen en te verkrijgen.
In 1663 dichtte Anthony van Mierlo het volgende over de Toutenburg:
Het Vorstelijck Toutenburg tuygt van myn heerschappy, 'k heb Utrechts staf geswaeit, en Karels kroon verdedicht, En 1 Lant als Vooght bestiert voor Spanjens Monarchy, 'k heb mannelijck gestreen, en vredelijck bevredicht.
Door het kinderloos overlijden van Anthony's zoon Sweer of Zweder in 1674 kwam Toutenburg aan zijn broer Rutger van Haersolte, van Toutenburg verschreven in 1696.
Omstreeks 1676 werd Toutenburg bewoond door de heer van Hercksen (Rutger van Haersolte tot Herxsen met vrouw, 3 kinderen, knecht, één jongen en 3 meiden. Hij was landrentmeester van Vollenhove en legde in die functie op 31 mei 1678 de eerste steen van de kerk te Kuinre. Van Haersolte gebruikte de Toutenburg slechts dan als woning wanneer zijn functie van landrentmeester vanVollenhove zijn aanwezigheid te Vollenhove gewenst maakte. In 1671 was Van Haersolte met Geertruid van Ittersum gehuwd, die in 1681 te Vollenhove in de kraam overleed. Hijzelf overleed in 1703.
Op het vuurstedenregister van 1675 komt de Toutenburg voor met twaalf vuursteden, echter wel met de mededeling dat de vier vuurplaatsen van het 'suderhuys' waren vervallen. Op grond van dit aantal vuursteden was de Toutenburg het grootste huis in het Ambt Vollenhove - de Rollecate telde elf vuursteden -maar tevens blijkt hieruit dat het verval al had toegeslagen. Dit proces van teloorgang zette zich onstuitbaar voort: in 1682 bezat de Toutenburg nog maar zeven bruikbare vuurplaatsen, de andere waren 'geruineert' .
Rutgers broer Ernst werd in 1705 van Toutenburg verschreven.
Ernst van Haersolte verzocht 24 juli 1710 aan het College van de Volle Stoel een stukje van de bent, dat eigendom was van de Geestelijkheid, omdat hij dat nodig had ter verbreding van de weg tegen Toutenburg. Dit werd hem omdat het maar weinig grond was op 5 september 1710 voor niets gegeven. Verder verzocht hij de weg gelegen aan de noordzijde van de Rentambthof en de Bagijnenkamp en aan de zuidzijde tegen de Benten met bomen te mogen beplanten, beginnende van de "Scheytsmuyr" tussen de boomgaard van de Toutenburg en de Geestelijke Rentambthof tot oostwaarts aan de gracht langs de boomgaard van de Rollecate. Dit verzoek werd toegestaan, mits de passage en de wagenweg daardoor steeds vrij en ongehinderd zouden blijven.
Hoewel reeds enigszins in verval, moet het huis na 1700 al snel veel van zijn vroegere glorie hebben verloren. Op de tekeningen van de Toutenburg van Cornelis Pronk en Abraham de Haen uit 1729 valt te constateren, dat met name de oostelijke hoektorens en het muurwerk al grote gaten vertonen.
In 1712 volgde Rutger Zwier van Haersolte tot Herxsen, die uit kracht van dispositie van zijn grootmoeder Ernestina van den Boetzelaer in 1712 na overlijden van zijn oom Ernst de havezaten Tautenburg en Paaslo erfde.
Rutger Zwier van Haersolte volgde een militaire loopbaan. Zijn grote bezittingen, ter waarde van ruim 100.000 gulden, zouden het hem mogelijk moeten hebben gemaakt een grote staat te voeren; toch werd hij voortdurend door schuldeisers achtervolgd. In 1700 was hij met zijn verwante Ernestine van Haersolte tot Hoenlo gehuwd, die in 1729 stierf. Nadien verbleef hij voornamelijk op Haerst en liet hij deToutenburg over aan zijn zoon Rutger.
Zoon Rutger werd na de dood van zijn vader in 1744 ook met de Haerst beleend. In 1748 resideerde Van Haersolte nog met zijn vrouw Anna Blisabeth van Haersolte op deToutenburg, twee verwanten en drie meiden en knechten. Kort daarna moet hij zich definitief op Haerst hebben gevestigd om slechts zo nu en dan op de Toutenburg te verblijven.
Toutenburg bleef in het geslacht Haersolte totdat Douairière van Heerdt, geboren Anna Lucia van Haersolte als beneficiaire erfgename van Rutger van Haersolte op 11 april 1787 de Toutenburg voor f 3200 verkocht aan Jan Arend de Vos van Steenwijk tot Nijerwal.
In 1787 is er al sprake van verkoop van stenen van de Toutenburg, blijkbaar afbraak, die werd gebruikt voor reparaties aan de Grote Kerk teVollenhove.
Daarna werd eigenaar Arend Sloet tot Tweenijenhuizen. Arend Baron Sloet tot Tweenijenhuizen die in 1748 bij zijn oom Ph. G. van Echten op Oldruitenborgh inwoonde, huwde in 1766 met zijn tweede vrouw Johanna Philippina Barones van Dedem tot den Gelder. Zij was erg vermogend, en stelde Arend in staat een compleet landgoed samen te stellen rond zijn havezate Oldruitenborg. Ze overleed 12 mei 1815 op de havezate Ter Heyl, gemeente Roden, na in 1789 hertrouwd te zijn met Mr. Willem de Lille.
Deze Mr. W. de Lille, hertrouwd met Sloets weduwe, bracht dit oude huis, Ter Heijl, weer in bewoonbare staat. Prof. Dr. Jac. de Rhoer, een tijdgenoot, schrijft in zijn geschiedenis van Drenthe dat van de afbraak van Toutenburg ook is gebouwd een "nieuw Toutenburg" aan de weg van Roden naar Nietap, in de buurt van Ter Heijl. Wat er toen nog stond van de Toutenburg liet hij verder afbreken en van de materialen het tegenwoordige Oldruitenborgh verbouwen.
In 1790 werden de Toutenburgse goederen in hun geheel toegescheiden aan Arends tweede zoon Anthony, die ook Oldruitenborgh kreeg. De restanten van de Toutenburg werden door de nieuwe eigenaar niet geheel en al afgebroken, maar juist welbewust als bouwval behouden. Het was in die tijd modern om tuinen te voorzien van romantische stofferingen, bijvoorbeeld in de vorm van kapellen of ruines. De ruïne vormde zo een 'follie' in het nieuwe landgoed Oldruitenborgh, ingericht in Engelse stijl.
Bij de afbraak vond men drie nissen in een muur, waarin sporen van menselijke geraamten.
De plek waar Toutenburg eertijds stond bleef in het bezit van de eigenaren van Oldruitenborgh, totdat deze bezitting bij raadsbesluit van 17 februari en notariële akte van 30 september 1947 eigendom werd van de gemeente.
Ten noordoosten van de ruïne van Toutenburg ligt de (oude) Molenberg. Op de gravure van de Toutenburg uit 1617 door Visscher is ook de molen te zien. De molen, reeds sedert 1465 eigendom van de stad, stond op een verhoging tussen de Landpoort en de gracht van de Toutenburg. Omstreeks 1647 schijnt de molen gesloopt te zijn. Mogelijk zijn onderdelen gebruikt voor de bouw van de nieuwe stadsmolen op het noorderbastion van de stad. De verhoging maakt nu deel uit als 'berg' van het park en landgoed Oldruitenborgh.
In 1759 werd door L. A. Sloet tot Plattenburg aangekocht een gedeelte van een stukje weiland, waaraan ten oosten de oude Molenberg, ten westen de havezate Nijerwal, ten zuiden de gracht van Toutenburg en ten noorden de Achtersteeg (Groenestraat).
In oktober 1953 werd bij wijze van werkverschaffing de slotgracht uitgebaggerd en aan de zuidkant van het eiland is een gedeelte muur voor de dag gekomen. Onbekend is of toen ook foto's zijn gemaakt of opmetingen gedaan.
De grachten rondom de ruïne werden in 1977 opnieuw uitgebaggerd en nu van een beschoeiing voorzien.Tijdens de werkzaamheden stuitte men op de resten van de houten ophaalbrug van het slot. Bij het uitbaggeren van de gracht werd de windvaan van de Toutenburg gevonden, met het wapen van Van Haersolte. Deze windvaan hangt nu in de Oudheidkamer.
De ruïne, na zijn tweede leven als 'follie', doet nu dienst als decor: er voor ligt een plankier dat onderdeel vormt van een openluchttheater.
Van het gehele indrukwekkende complex zijn nog slechts de armzalige resten van de twee het poortgebouw flankerende torens overgebleven. De noordelijke toren heeft nog een gemetseld koepelgewelfje, twee open en een gedicht schietgat. Ook in de zuidelijke toren is zo'n gewelfje aanwezig geweest, getuige de overblijfselen van de aanzetten hiervan.
In de twee ronde bakstenen gedeelten van torens bevinden zich kanonkelders. Overblijfselen van dergelijke kelders, die vooral wat het systeem van rookafvoer betreft met deze overeenkomen, zijn te vinden in Elburg.
De muurdikte blijkt slechts 0,90 m te zijn, een belangrijke aanwijzing dat hier inderdaad van een coulissenkasteel sprake is geweest. De torens hebben zandstenen waterlijsten. Het steenformaat is opmerkelijk klein: 22 x 10 x 6 cm. Tussen deze torens is in de jongste tijd een boogje gemetseld met het oog op de functie, die de resten nog hebben als achtergrond van openluchtspelen.
Voor het maken van een overgang van de ruïne naar het houten plankier is op korte afstand van de noordelijke poorttoren een ontgraving verricht, waarbij een gemetselde waterput tevoorschijn is gekomen, die een doorsnede heeft van 3,90 m. Ook hier hetzelfde steenformaat als bij de torens. Op de bodem van deze put bevindt zich turf. Verder zijn er nog een gedeelte van de buitenmuur en een overwelfde gang met het poortje, dat vroeger op de gracht uitkwam, ontdekt. Het nog volledig bestaande, omgrachte vierkante burchtterrein is bezaaid met van het slot afkomstige stenen, dakpannen en brokken metselwerk.
Ook het hoveniershuis van de Toutenburg bestaat nog en wordt nog steeds bewoond. Dit huisje, gebouwd in 1703 (al doet de gevelsteen Anno 1730 anders vermoeden), ligt aan de Laan van Toutenburg. Jonker Tony Sloet, de laatste particuliere bewoner van Oldruitenborgh, heeft er vele jaren gewoond (vanaf 1947), aanvankelijk met zijn huishoudster Geertien.
Rond het witte tuinmanshuis bloeien in het voorjaar duizenden sneeuwklokjes en wat later in de tijd ziet het er violet van voorjaarshelmbloem en holwortel, of zoals de Vollenhovenaar zegt: 'hanen en kippen'. De Laan van Toutenburgh die met zijn knoestige leilinden achter het huidige landgoed langs loopt, wordt terecht aangemerkt als één van de mooiste lanen in Overijssel en heeft op foto's al menige kalender gesierd. Waar leerde Leentje Lotje ook al weer lopen? Precies! Het zou deze lange lindenlaan geweest kunnen zijn.
Legenden over de onderaardse gangen
Er ging een verhaal, dat men indertijd in een onderaardse gang bij of in de ruïne een brandende kaars aan een touw had laten zakken, die door de opstijgende lucht was uitgegaan. De familie Sloet had de kelders waar die gang in uitkwam begin van de twintigste eeuw in gebruik voor het bewaren van ijs. Maar toen de boterfabriek ijs op andere wijze ging maken werd de kelder waar de gang in uitkwam, dichtgegooid. In 1944, tijdens de oorlog, kwam er een mevrouw Klein Sprokkelhorst op Toutenburg om te zien of er ook onderaardse gewelven waren, om als schuilkelders voor de bevolking van Vollenhove te worden ingericht. Zij wees met de wichelroede een gang aan naar de Bagijnekamp waar het klooster Clarenberg heeft gestaan en beweerde dat er ook gangen liepen naar St. Jansklooster en de Kleine Kerk in de stad. Daarvan is tot dusver niets gebleken. Bij de opgravingen op de Bagijnekamp, voor de bouw van Nieuw Clarenberg, kon deze legende definitief naar het rijk der fabelen worden verwezen.
De naam van het kasteel leeft nog voort in de toneelvereniging "de Toutenburgers", opgericht in 1946. Verder in de multifunctionele accommodatie 'de Burght', en uiteraard in de naam 'Laan van Toutenburg' die de afscheiding vormt van het huidige landgoed Oldruitenborgh en de Bentpolder.
De geschiedenis in romanvorm en legenden rond de Toutenburg werden meermalen beschreven, o.a. door G. van Heerde in de "Strijd om de Toutenburg" (speelt begin 14e eeuw) en de "Rode marskramer".
Vollenhovenaren Roel Zwiers en Henk Dikken voltooiden in september 2011 hun tweede meesterwerk, na een maquette van het voormalige Oldehuis maakten zij ook een model van de Toutenburg op schaal 1:60. Beide maquettes zijn te zien in het Cultuurhistorisch Centrum te Vollenhove.
heer van 'Batinge', Dwingeloo [Dr].
'Batinge'
Batinge
Batinge was een havezate in de Drentse plaats Dwingeloo in het Dieverderdingspel.
Batinge was één van de vier havezaten in Dwingeloo. Volgens de Dwingeloose predikant Cornelis van Schaick was Batinge de meest imposante van de vier. Al in de 14e eeuw werd Batinge genoemd als adellijk huis. Op het eind van de 14e eeuw was het huis in het bezit van Johan van de Goer alias Johan de Vos van Steenwijk en zijn echtgenote Hadewich van Ansen, die tevens het Huis te Ansen bezaten. Na het overlijden van Hadewich erfde de oudste zoon Coenraad de havezate Batinge, zijn broer Bertolt werd eigenaar van het Huis te Ansen. Coenraad de Vos van Steenwijk is onder meer bekend geworden als aanvoerder van de Drentse Vetkopers in de strijd van de Schieringers en Vetkopers. Samen met zijn broer Reynold nam hij in 1415 aan het hoofd van de Drentse troepen Groningen in. Hij werd burgemeester van Groningen en kreeg na zijn aftreden in 1417 onroerend goed in de stad als dank voor de door hem aan de stad bewezen diensten. In de 16e eeuw kwam Batinge door vererving in het bezit van de stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe Georg Schenck van Toutenburg. In die periode werd Batinge uitgebreid en versterkt. Na het overlijden van zijn erfgenamen was niet duidelijk aan wie Batinge toebehoorde. In de tweede helft van de 16e eeuw vonden er processen plaats tussen degenen die meenden aanspraak op dit bezit te kunnen maken. Batinge werd echter tijdens de procesgang gewapenderhand in bezit genomen door de familie Van den Clooster tot de Havixhorst. Uiteindelijk werden ook zij weer verdreven door stadhouder graaf Willem van Nassau en kwam Batinge in het bezit van de familie Van den Boetzelaer. Eén van hen, de drost van Drenthe, Rutger van den Boetzelaer, liet Batinge verbouwen tot een verblijf dat, naar zijn oordeel, bij zijn stand paste. Hij verkreeg in 1641 ook de havezate Entinge in zijn bezit. Een volgende eigenaar, de drost Elbert Anthony van Pallant, liet Batinge vanaf 1686 verder uitbreiden en verfraaien. Hij verleende ook asiel aan uitgeweken Franse hugenoten en bood ruimte aan in zijn havezate aan voor het houden van hun kerkdiensten. Batinge telde toen 3 verdiepingen met 36 kamers en diverse bijgebouwen en boerderijen. In Dwingeloo bouwde Van Pallant enkele huizen, de zogenaamde Franse huzen[1], voor de uitgeweken Franse protestanten. Na zijn overlijden in 1701 kwam Batinge in het bezit van zijn vrouw Walburg van Heeckeren. Zij zorgde ervoor dat Batinge in handen kwam van leden van de familie Van Heeckeren. Op het einde van de 18e eeuw heeft Batinge meerdere malen leeggestaan. In 1813 is de voormalige havezate nog bewoond geweest door Petrus Hofstede, voordat hij in 1814 benoemd werd tot gouverneur van Drenthe en in 1817 ging wonen op Vredeveld bij Assen. In 1830 lieten de Van Heeckerens Batinge publiekelijk veilen en werd het voor ƒ 36.171,50 verkocht aan Aalt Willem van Holthe tot Oldengaerde, burgemeester van Dwingeloo. Het ging de nieuwe eigenaar om de landerijen en niet om de havezate, die hij dan ook in 1832 liet afbreken.
*
De juffer van Batinge
Aan de bouw van de Sint Nicolaaskerk in Dwingeloo is de sage verbonden van de juffer van Batinge. Deze juffer reed tijdens de bouw van de kerk elke dag voorbij, omdat ze een oogje had laten vallen op de bouwmeester van de kerk. Deze bouwmeester was niet ongevoelig voor haar schoonheid en raakte dermate van de wijs, dat hij zijn werk niet meer naar behoren kon verrichten. Door ingrijpen van de drost van Drenthe en haar vader, de heer van Batinge, werd de juffer op reis gestuurd, maar niet nadat zij haar droombeeld over deze kerk aan haar geliefde had verteld. De bouwmeester wist daarop haar droombeeld te verwezenlijken. Dit zou de reden zijn van de voor Drenthe afwijkende bouwstijl. Na voltooiing van de kerk zouden beiden alsnog getrouwd zijn.[2]
Bron: Bos, Jan (et al.) Huizen van stand: geschiedenis van de Drentse havezaten en andere herenhuizen en hun bewoners (1989) uitg. Boom, Meppel, ISBN 90-6009-889-7
Noten:
1 Prakke, dr. H.J. Deinig in Drenthe, historisch-sociografische speurtocht door de Olde Lantschap, de Achtste der Zeven Provinciën, derde druk, uitg. Van Gorcum & Comp, Assen, 1958
2 Vrij verteld op basis van de informatie op de plaquette bij het standbeeld van de Juffer van Batinghe [1],
drost van Drenthe, ovl. (ongeveer 90 jaar oud) in 1668, tr. (2) met Anna van Echten1. Uit dit huwelijk geen kinderen, tr. (3) met Batina van Loen1. Uit dit huwelijk geen kinderen.

 



Aantekeningen bij Rutger van den Boetzelaer.


Restanten van de Toutenburg bij Vollenhove op 11 juni 2011. Bron: WP.


Schilderij van kasteel Toutenburg bij Vollenhove, geschilderd door Van Lennep en Hofdijk in 1995. Het betreft een herdruk van de 2e druk vorzorgd door W.J. Hofdijk: Leiden : Brill ; Van Doesburgh, 1883-1884. - Oorspr. uitg.: Amsterdam : Tielkemeijer, 1854-1861 (via G. van Diest). Bron: WP.


Havezate Batinge getekend door Cornelis Pronk in 1732 (Bron: WP).


Hoogstwaarschijnlijk het portret van Walburg van Heeckeren,
die in 1701 Batinge erfde (toegeschreven aan de schilder Roelof Koets II).
Bron: WP.



Bronnen:
1.Inventaris v.D. archieven v.H. Huis te Echten e.D. Alg. Comp. etc, Boek, Mr. P. Brood, mr. F. Kevering-Buisman,e.a., Rijksarchief Drenthe, Assen [Dr], 1980 (blz. 50)


Marta Vorster
Marta Vorster.

tr.
met

Carlos Joaquin.


Hans Dirck Ripperda
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Hans Dirck Ripperda, voor de helft heer,
Voor de helft heer ,
Grimersum is een plaats in de Duitse gemeente Krummhörn, deelstaat Nedersaksen. Deze Oostfriese plaats ligt circa 15 kilometer noordwestelijk van Emden en telt 604 inwoners (2008).
Het dorp behoort net als het nabijgelegen Groothusen tot de langgerekte terpdorpen die in de vroege 8e eeuw aan zeearmen en bochten zijn aangelegd als handelsplaatsen voor de uitdijende overzeese handel van de Friese boerenkooplieden. Het dorp wordt gedomineerd door een fraaie oude kerk.
Tussen Wirdum en Grimersum bevinden zich in de kwelder twee slechts 75 meter van elkaar gelegen terpen met een ovale vorm en een hoogte van 3,4 tot 4,7 meter. Vanaf de weg zijn ze goed te herkennen. Dit zijn de restanten van een middeleeuwse burcht die in 1379 werd verwoest. De burcht was het stamslot van de adellijke hoofdelingenfamilie Beninga, waartoe de geschiedschrijver Eggerik Beninga behoorde. Uit opgravingen blijkt dat het gebouw ongeveer 44 meter lang was en 11 meter breed.
Een tweede burcht is aanwijsbaar aan het oosteinde van de terp. Deze is laatmiddeleeuws en is gebouwd nadat het stamslot van de Beninga's wordt verwoest.
De geschiedschrijver Eggerick Benning (1490-1562) is hier geboren.
Ovl. ongetrouwd en kinderloos tijdens een veldslag bij Poitiers.

  • Vader:
    Maurits Ripperda, zn. van Hayo III Ripperda en Henrica Van Hackfort, geb. in 1536, heer te Vorden [Ge], voor de helft hoofdeling te Farmsum [Gr], voor de helft hoofdeling te Appingedam [Gr], voor de helft hoofdeling te Petkum [Deu], voor de helft hoofdeling te Dornum, gravelijke hofrechter te Aurich [Deu], lid van de ridderschap van de graafschap te Zutphen [Ge] in 1564, ovl. (ongeveer 80 jaar oud) te Petkum [Deu] op zondag 2 okt 1616, tr. (beiden ongeveer 25 jaar oud) in 1561.
 


Adelgunde Ripperda
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Adelgunde Ripperda, ovl. in 1596.


Aantekeningen bij Adelgunde Ripperda.
Zij huwt in 1594 met Heinrich von Oeynhausen zu Eickholtz, in het adellijke stift van Paderborn. Heinrich is de zoon van Christoph Maurizius. Zij overlijdt in 1596. Haar zoon Christoph Mauritz van Oeynhausen is bij het beleg van Breda door een kanonskogel gedood. Adelgunde is mogelijk tijdens haar jeugd door een dolle hond gebeten, maar heeft hieraan geen blijvend letsel overgehouden.

  • Vader:
    Maurits Ripperda, zn. van Hayo III Ripperda en Henrica Van Hackfort, geb. in 1536, heer te Vorden [Ge], voor de helft hoofdeling te Farmsum [Gr], voor de helft hoofdeling te Appingedam [Gr], voor de helft hoofdeling te Petkum [Deu], voor de helft hoofdeling te Dornum, gravelijke hofrechter te Aurich [Deu], lid van de ridderschap van de graafschap te Zutphen [Ge] in 1564, ovl. (ongeveer 80 jaar oud) te Petkum [Deu] op zondag 2 okt 1616, tr. (beiden ongeveer 25 jaar oud) in 1561.
 

tr. in 1594
met

Heinrich von Oeyenhausen Zu Eickholtz, zn. van Christoph Mauritius en Agnes von Falkenberg.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Christoph Mauritz     


Margaretha Elisabeth Ripperda
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Ewe Ewesma.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Margaretha Elisabeth Ripperda, geb. circa 1570.

  • Vader:
    Maurits Ripperda, zn. van Hayo III Ripperda en Henrica Van Hackfort, geb. in 1536, heer te Vorden [Ge], voor de helft hoofdeling te Farmsum [Gr], voor de helft hoofdeling te Appingedam [Gr], voor de helft hoofdeling te Petkum [Deu], voor de helft hoofdeling te Dornum, gravelijke hofrechter te Aurich [Deu], lid van de ridderschap van de graafschap te Zutphen [Ge] in 1564, ovl. (ongeveer 80 jaar oud) te Petkum [Deu] op zondag 2 okt 1616, tr. (beiden ongeveer 25 jaar oud) in 1561.
 

tr.
met

Focko (Focco) (van Beninga), zn. van Folkmar van Beninga en Johanna Elisbeth Ripperda, voor de helft heer, voor de helft heer.

Bolo Ripperda
 
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Bolo Ripperda, geb. in 1570,
Heer van 'Petkum',,
Petkum (Oostfries:Petjem) is een dorp in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Tot 1972 is het deel van de Landkreis Leer, sindsdien is het bestuurlijk een deel van de stad Emden.
Het kleine dorp, de oudste kern gelegen op een warft aan de Eems, heeft een lange geschiedenis. In 2006 vierr Petkum het 1200-jarig bestaan van het dorp. De dorpskerk is gebouwd in de 13e eeuw. Het dorp is met een veer verbonden met Ditzum aan de andere kant van de rivier.
hofrechter te Aurich [Deu], neemt deel aan de Correctur des Landrechts.



Aantekeningen bij Bolo Ripperda.

De kerk van Petkum op 21 april 2009. Bron: WP.

  • Vader:
    Maurits Ripperda, zn. van Hayo III Ripperda en Henrica Van Hackfort, geb. in 1536, heer te Vorden [Ge], voor de helft hoofdeling te Farmsum [Gr], voor de helft hoofdeling te Appingedam [Gr], voor de helft hoofdeling te Petkum [Deu], voor de helft hoofdeling te Dornum, gravelijke hofrechter te Aurich [Deu], lid van de ridderschap van de graafschap te Zutphen [Ge] in 1564, ovl. (ongeveer 80 jaar oud) te Petkum [Deu] op zondag 2 okt 1616, tr. (beiden ongeveer 25 jaar oud) in 1561.
 

tr. (resp. ongeveer 54 en ongeveer 25 jaar oud) in 1624
met

Theda von Werdum, dr. van Jost de Vos van Steenwijk en Gijsberta de Vos van Steenwijk, geb. circa 1599, ovl. (ongeveer 59 jaar oud) in 1658.

Uit dit huwelijk 4 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Bolo*1630  †1680 Petkum [Deu] 50
Maria  †1685   
Gisberta  †1685 Petkum [Deu]  
Anna Agnes  †1685 Petkum [Deu]  


Dossier:

Georg Ripperda
 
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Georg (Jurjen) Ripperda, geb. in 1572, hofmeester van graaf Casimir van Nassau, ritmeester van graaf Casimir van Nassau, hopman in 'Staatschen dienst', hij verkrijgt door zijn huwelijk de Dekema State, stadhouder te Friesland [Fr], ze hebben gewoond op 'State Dekema',.
'State Dekema'
Net als veel andere Friese States (en Groninger Borgen) is ook Dekema State gegroeid uit een eenvoudige rechthoekig verdedigbaar steenhuis, een "stins".
State is een Friese naam voor een adellijke woning. De naam Dekema is afkomstig uit de 16e eeuw als een familie met deze naam de State bewoont. Hoewel daarna nog andere families de State bewoond hebben is de naam Dekema State gebleven. De laatste familie die Dekema State heeft bewoond is de familie van Wageningen, van 1791 tot 1996.
Ovl. (Ongeveer 60 jaar oud) te Maastricht [Li] in 1632 kinderloos.



Aantekeningen bij Georg Ripperda.

George (Jurjen( Ripperda en Anna Catherina van Dekema. Zij hebben vermoedelijk opdracht gegeven voor het maken van de oude gipsen schouwversieringen voor de Zaal die tijdens de restauratie onder de eetkamervloer (als stutten) zijn teruggevonden.
Als de eetkamervloer gerestaureerd wordt, vind men onder de vloer enkele stucwerkornamenten die de vloer moeten stutten. Van de ornamenten zelf is niet veel meer te zien. Nadat de beeldhouwer Jacob van der Horst de ornamenten heeft ontdaan van vele lagen kalk blijkt pas hoe gaaf en zeldzaam de ornamenten zijn!.
Vroeger versierden deze ornamenten een schouw in de ontvangstzaal van Dekema State.
Ze staan nu te pronken op de zolderverdieping van de State.
De heer Ben Olde Meierink , kunsthistoricus, gespecialiseerd in de bouwkunst van de 17e eeuw en in tuinhistorie, heeft in opdracht van de Stichting Dekema State onderzoek gedaan naar de oude beelden. Hij dateert de fragmenten op grond van de versiering van kort na 1590, voor gipswerk bijzonder vroeg.
De beelden zijn van stucwerk, gips gevuld met kleine Friese baksteen en stukken kloostermop.
Gipsgietwerk komt al in de renaissance voor. Met behulp van mallen kan men met gips afgietsels maken van de beroemde klassieke beelden. Voor veel rijke Italianen is dit een geliefd tijdverdrijf.
Gipsgieters trekken vanuit Italië door Europa waardoor men ook in Friesland kennis maakt met de techniek.
De fragmenten zijn afkomstig van een oude schouwpartij. Ze vormen twee dragende kariatiden, Athena en Hermes. Ze zijn voor Dekema State gemaakt.
Het zijn zeer waarschijnlijk George (Jurjen) Ripperda en zijn echtgenote, Anna Catharina van Dekema geweest die opdracht hebben gegeven voor het maken van deze beelden ter verfraaiing van de schouw in de zaal. George bekleedt belangrijke functies aan het Friese Hof van stadhouder Ernst Casimir van Nassau.
Het is niet ondenkbaar dat de beelden beschilderd zijn geweest. De randen van de sculpturen moeten zwart geschilderd zijn, zo is uit onderzoek gebleken. Dit zou erop kunnen duiden dat de beschildering van de beelden en het andere stucwerk hebben aangesloten op het behang : goudleer met een patroon van voornamelijk goud en zwart (Bron: Website Dekema State).

  • Vader:
    Maurits Ripperda, zn. van Hayo III Ripperda en Henrica Van Hackfort, geb. in 1536, heer te Vorden [Ge], voor de helft hoofdeling te Farmsum [Gr], voor de helft hoofdeling te Appingedam [Gr], voor de helft hoofdeling te Petkum [Deu], voor de helft hoofdeling te Dornum, gravelijke hofrechter te Aurich [Deu], lid van de ridderschap van de graafschap te Zutphen [Ge] in 1564, ovl. (ongeveer 80 jaar oud) te Petkum [Deu] op zondag 2 okt 1616, tr. (beiden ongeveer 25 jaar oud) in 1561.
 

tr.
met

Anna Catharina van Dekema, dr. van Rienck van Dekema en Maximiliana van der Marck Und Arenberg, geb. in 1559, erfvrouwe 'State Dekema',, ovl. (ongeveer 74 jaar oud) in 1633.

 



Aantekeningen bij Anna Catharina van Dekema.
•.

Anna Catharina van Dekema.
•.

Dossier:
')}