Objecten Objecten
Objecten

Algemeen object

Tammingaborg
plaats: Bellingeweer
personen
hoofdeling op de Abel Tamminga
hoofdeling op de Onno Schaffer

Algemeen object

het Huis ( ook borg genoemd) 'Godlinze'
plaats: Godlinze [Gr]
personen
hoofdeling Evert Ripperda
door Trijntje komt hij in het bezit van Eggerik Ripperda

Algemeen object

Keppen tot Nijenborch (Von Keppen Zu Nienborg)
plaats:

Algemeen object

(het slot) Boxbergen
plaats: Wesepe [Ov]
Boxbergen is een havezate en landgoed bij Wesepe in de Overijselse gemeente Olst-Wijhe. Het huis werd in 1344 voor het eerst genoemd.
De havezate Boxbergen is in 1344 in leen bij de familie Van Dorth. De volgende eigenaar van het huis is een Zutphense edelman, Berend Hadeking. Hadeking kreeg mogelijk problemen met de stad Deventer gezien de versterking van het kasteel alsmede de er op volgende vrede van Hadeking in 1394. Op dat moment bestaan de bezittingen van huis Boxbergen uit het goed Lankhorst, hof te Hengforden, Rodekolk (ook wel Randerkolk), het goed Ten Olt en erf Sogebrink.
Tussen 1650 en 1653 wordt het huis na een brand herbouwd. Huis Boxbergen met zijn landgoed is destijds in het bezit van de familie Ripperda. Volgens de overlevering telt het huis in dei tijd zeven gevels, voorzien van zovele vensters als men dagen in het jaar telt. Het is daarmee waarschijnlijk een van de grootste huizen van Salland. In 1678 sterft de laatste Ripperda kinderloos, waarna het huis verschillende eigenaren krijgt.
In 1951 wordt Boxbergen verkocht aan de stichting De Verenigde Gestichten in Deventer, tegenwoordig de Stichting IJssellandschap. Het huis wordt vrijwel meteen aan een particulier doorverkocht. Het goed wordt samen met het aanliggende landgoed Lankhorst als een geheel beheerd; de gezamenlijke oppervlakte bedraagt 370 hectare. Het is een nog vrijwel gaaf landgoedlandschap met bosbouw, veeteelt en recreatie gelegen op een reliëfrijk dekzandgebied. Behalve huis Boxbergen is er het landhuis de Lankhorsterkamp te vinden.
Een aantal bekende bewoners:
Johan van Buckhorst, drost van Drenthe
Judith van Twickelo en Unico Ripperda, zij stonden aan de basis van de invloed van de familie Ripperda.
Herman Ripperda, drost van Salland, heer van Weldam
Unico Ripperda, heer van Boxbergen, Hengelo en Boekelo, drost van Haaksbergen, drost van Twente
Willem Ripperda, heer van Boxbergen, Hengelo, Boekelo, Rijsenburg en Solmsburg
Pïeter Albert van der Meer, gouverneur van Suriname
Kinderen van Martinus van Doorninck, burgemeester van Deventer
personen
heer Herman Ripperda
heer van Boxbergen en Eggerik II Ripperda te Bosch [Nb]
bezit havezate 'Boxbergen' Eggerik Ripperda
Dossier:

Algemeen object

borg Faem (Faam)
personen
erfvouwe van Blydeke von Twixlum

Algemeen object


plaats: Harssens [Gr]
personen
als dank voor bewezen diensten Claes Cater Tot Fraem

Algemeen object

'Weldam'
plaats: Goor [Ov]
Weldam is een kasteel, vroegere havezate en landgoed gelegen in de buurtschap Kerspel Goor in de Nederlandse gemeente Hof van Twente. Het ligt ten zuiden van de plaats Goor in de provincie Overijssel. Het kasteel wordt op dit moment bewoond en is niet toegankelijk voor bezoekers. De kasteeltuinen zijn tegen betaling wel toegankelijk. Het landgoed om het kasteel heen is vrij te betreden gedurende de dag.
In 1248 wordt er voor het eerst geschreven over Weldam. In deze periode is het goed het eigendom van Wolder van den Weldamme, een leenman van de bisschop van Utrecht. Gedurende enkele eeuwen zijn de twee naburige havezaten, Weldam en Twickel, bij veel gelegenheden nauw met elkaar verbonden. Vanaf het jaar 1506 zijn beide kastelen het eigendom van Johan III van Twickelo. Na zijn overlijden erven beide dochters een kasteel. Hierdoor komt Weldam voor lange tijd in het bezit van het adellijke geslacht Ripperda.
Sofia van Raesfelt, die opgegroeid is op kasteel Twickel, trouwt in de 17e eeuw met Johan Ripperda tot Weldam die eigenaar is van het kasteel. In 1645 beginnen zij met de verbouwing van kasteel Weldam. De ontwerper hiervan is mogelijk Philips Vingboons, in die tijd een belangrijk architect.
In de 18e en 19e eeuw staat Weldam voor lange tijd leeg en raakt in verval.
In 1879 komt het kasteel in bezit van Carl Philipp Otto graaf Bentinck en zijn vrouw, gravin Maria Cornelia van Heeckeren van Wassenaer die het Weldam van haar vader heeft geërfd. Door dit echtpaar krijgt het kasteel en de tuin daaromheen zijn huidige aangezicht. Zij voegen twee grote hoektorens toe aan de noordkant van het kasteel waarvan er één vierkant en één achthoekig is. Deze twee torens zijn ontworpen door de architect W.S. Weatherley. De tuin is ontworpen door de Franse landschapsarchitect Édouard André.

Den Weldam vor des Stichts leen gheleghen in den kerspel van Gore beleend door:
1379-1382: Wolter Weldam.
1392: Willam Splinter van den Weldam.
24-6-1394: Willem Splinter.
16-11-1411: Wolter Splinter na de de dood van zijn vader Willem.
11-2-1412: Gherijt Borren na de dood van Wolterus Splinter.
25-2-1412: Gherijt Splinter na de dood van zijn neef Wolter Splinter.
23-6-1412: Coep Dalssche als koper na opdracht door Wolter van den Weldam, zoon van Trude van den Weldamme.
Deze belening blijkt uit de volgende aantekening: "Nota, dat myn heer van Utrecht Coep Dalssche beleende van den gueden als die 2 copyen hierna beschreven begrepen hebben, beholdelic mallic syns rechts. Ende myn heer gaf hem die heergewade quijt". Achter deze aantekening zijn 2 grotendeels gelijkluidende akten van 28-2-1412 geregistreerd, waarin de rechter van Eibergen verklaart, dat voor hem en 2 leenmannen van het Sticht Wolter voornoemd alle goederen heeft opgedragen, die hij geerfd heeft van Wolter Splinter respectievelijk, dat hij heeft opgedragen, "dat guet ten Weldam mit sinen tobehoir, mit der wyndemolen bij Marcloe, dat Stichts leen van Utrecht is", en verder alle goed, dat hij geerfd heeft van zijn neef Wolter Splinter, en dat de opdracht in deze vorm heeft plaatsgevonden, omdat Wolter "van noet syns lyves" niet in staat was voor de bisschop te verschijnen.
6-11-1412: Griete, weduwe van Willem Splinter, na de dood van haar zoon Wouter. Hulder haar man Andries van Heker.
27-10-1415: Johan Sticken na opdracht door Griete, weduwe van Willem Splinter en vrouw van Andries van Heker. (Op 30-11-1416 wraakten Gert ende Henric Splinter, sulken coep van der erffenisse als Johan Stick gecoft heeft tegen Andries van Hekeren ende Griete sinen wyve).
15-12-1416: Wolter Borren na de dood van zijn vader Gerrit Borren.
30-10-1433: Johan Stick.
20-10-1457: Johan Sticke.
21-6-1468: Johan Sticke na de dood van zijn vader Johan Sticke.
1490: Jutte, dochter van Johan Sticke, na de dood van haar vader. Hulder haar grootvader Hermen van Middachten. In deze aantekening zijn plaats van belening, getuigen en jaar van belening wel vermeld, maar de maand en dag daarvan niet. De voorgaande en opvolgende beleningen zijn van 6 april en 17 mei 1490. Blijkens een aantekening had Herman van Middachten op 22-3-1489 namens Jutte aan den bisschop ter voldoening van het heergewaad een paard geleverd en de verdere bijkomende kosten voldaan "uutgesondert ofte sy brieve dairaf hebben wolden, dair en is nyet af betaelt", waarop de bisschop toegestaan had, dat Johan van Bevervoerde, ambtman tot Diephem, Jutte zou belenen en namens haar hulde ontvangen.
23-7-1497: Jutte, dochter van Johan Sticke. Hulder Lambert van Oer.
28-7-1515: Jonge Johan van Twyckeloe, onmondig, na de dood van zijn moeder Jutte, dochter van Johan Stycke. Hulder zijn vader Johan van Twyckeloe.
21-7-1518: Jonge Johan van Twickelloe, onmondig. Hulder zijn vader Johan van Twickelloe.
2-12-1531: Jonge Johan van Twickelloe.
30-12-1537: Jutte van Twickell na de dood van haar broer Johan van Twickell de Jonge. Hulder haar man Uniko Ripperda. Op 22-10-1549 tuchtte Jutte haar man aan Weldam en andere goederen.
17-12-1556: Eggerich Ripperda na de dood van zijn moeder Jutte van Twickeloe. Op 29-10-1563 tuchtte Eggerich zijn vrouw Agnes van Ytterssum aan dit goed.
4-9-1579: Johan Ripperda na opdracht door zijn broer Eggerich Ripperda, drost van Sallant. Op dezelfde dag tuchtte Johan zijn vrouw Anna van Veermunde aan Weldam en enige andere goederen.
9-4-1601: Unico Ripperda, geestelijke, na de dood van zijn vader Johan Ripperda. Hulder Derrick van den Ruytenborch.
17-3-1610: Herman Ripperda na de dood van zijn broer Eggerich Ripperda, die in 1556 was beleend.
22-9-1613: Unico Ripperda opten Weldam na de dood van zijn vader Johan Ripperda. Op 26-9-1614 Tuchtten Unico en zijn vrouw Anna de Vos van Steenwijck elkaar aan hun leengoederen; hetzij voor het geheel als er geen nakomelingen waren, hetzij voor de helft als die er wel waren.
Op 17-1-1627 werden enige stukken land, die bij het Huis Weldam lagen en door Unico Ripperda en zijn voorouders uit de marke waren aangekocht, tot Overijsselse lenen aangenomen als onderdeel van het Huis Weldam.
18-3-1638: Joan Ripperda na de dood van zijn vader Unico Ripperda.
22-1-1668: Unico Ripperda na de dood van zijn vader Jan Ripperda.
Kerkboek Goor:
25-8-1680: Sterft Margareta, wed. van Jan van Coeverden opt Weldam.
Kerkboek Goor:
14-11-1686: Unico Ripperda toe Weldam, Landdrost van Vollenhove, huwt Margarieta Elisabeth Ripperda, Erfdogter der Heerlijkheit Oosterwijtwert.
8-6-1702: Unico Ripperda tot Weldam, drost van Twente.
26-5-1710: Mauwrits Carel Georgh Wilhelm Ripperda, onmondig, als testamentaire en universele erfgenaam van wijlen Unico Ripperda, heer van Weldam en Olidam, drost van Twente. Hulder zijn vader Wilhelm Carel Ripperda toe Verwoolde en de Leemkuyle. Op 1-2-1753 werd er door barones van Lintelo, vrouwe van Vorden, "afdragt gemakt" wegens de lediger handse en volle handse leenverzuimen van haar overleden man Maurits Carel Georg Willem Ripperda.
22-1-1753: Unico Wilhelm graaf van Wassenaar als fidei-commissaire erfgenaam van wijlen Unico Ripperda tot Weldam en Olidam na de dood van Maurits Carel Georg Willem Ripperda tot Weldam en Olidam, vorige bezitter en fidei-commissaire erfgenaam.
31-8-1767: Jacob Joan graaf van Wassenaer Obdam na de de dood van zijn vader U.W. graaf van Wassenaer.
16-3-1781: Carel George graaf en baanderheer van en tot Wassenaer Obdam als fidei-commissaire erfgenaam van zijn overleden broer Jacob Johan graaf en baanderheer van en tot Wassenaer Obdam, na herstel van het verzuim.
Op 15-10-1801 verzocht Jacob Unico Wilhelm graaf van Wassenaar tot Wassenaar belening als enig erfgenaam van zijn overleden vader Carel George graaf van Wassenaar tot Wassenaar.
Huidige doeleinden: Het kasteel wordt momenteel bewoond door Graaf Solms en zijn vrouw.

01. Weldam, de geschiedenis van een landgoed van G.J. Geerts Boekhandel Broekhuis.
02. Zeven Eeuwen geschiedenis van Zwolle van J.A.J. Temmink.
personen
door zijn huwelijk verwerft hij Unico III Ripperda
heer van Johann III van Twickelo
heer Unico III Ripperda
heer van Eggerik II Ripperda
heer van Herman Ripperda
heer van Unico Ripperda Tot Weldam en Olidam
heer van Johan Ripperda op Weldam
heer van Maurits Carel Georg Willem Ripperda Tot Vorden

Algemeen object

Schelenburg
plaats:
personen
erfheer Christoffer von Schele Tot Welvelde (von Schele)

Algemeen object

Zuythem
plaats: Raalte [Ov]
personen
heer van Adolph Haeck van Ruytenborch

Algemeen object

borg 'Olidam'
personen
heer van Maurits Carel Georg Willem Ripperda Tot Vorden
heer van Unico III Ripperda
heer van Johan Ripperda op Weldam
heer van Unico Ripperda Tot Weldam en Olidam

Algemeen object

kasteel Slangenburg
plaats: Doetinchem [Ge]
Slangenburg
Slangenburg is een kasteel (waterburcht) in de gemeente Doetinchem, ongeveer 3 kilometer van de stad verwijderd. Het kasteel ligt in het 600 ha grote gelijknamige landgoed tussen Doetinchem en Varsseveld, waar ook de Sint-Willibrordsabdij van de kloosterorde der benedictijnen en een crematorium te vinden zijn. Kasteel Slangenburg staat in de Top 100 der Nederlandse UNESCO-monumenten, een rangschikking naar kostbaarheid van Rijksmonumenten in Nederland.
Slangenburg is ontstaan aan het eind van de Middeleeuwen. In de 17de eeuw wordt het kasteel eigendom van de veldheer Frederik Johan van Baer, die het verbouwt om er te kunnen wonen.
De laatste particuliere eigenaren, de familie Passmann, zijn Duitsers. Leden van deze familie liggen begraven op de bijzondere begraafplaats naast de slotgracht. Na de oorlog worden alle Duitse bezittingen verbeurd verklaard en zo wordt het kasteel eigendom van de Nederlandse staat. Het kasteel en het terrein en de gebouwen binnen de buitengracht maken onderdeel uit van de portefeuille van de Rijksgebouwendienst; het omliggende landgoed valt onder de zorg van Staatsbosbeheer.
Tegenwoordig wordt het kasteel gebruikt als gasthuis van de abdij. Het landgoed en de kapel van het klooster zijn toegankelijk voor publiek. Het eeuwenoude lanenstelsel op het landgoed is bijzonder. Het is aangelegd in de vorm van een trapezium.
Sinds 2010 komt het Pieterpad (LAW 9) langs de Slangenburg (etappe Zelhem - Braamt).
personen
heer Dirk (van Baer van Slangenburg) te Doetinchem [Ge]

Algemeen object

Dijkhuizen
plaats: Tjamsweer [Gr]
De borg Dijkhujizen
Dijkhuizen is een borg die in het verleden aan de zuidzijde van het Damsterdiep heeft gestaan, ter hoogte van het dorp Tjamsweer, direct ten westen van Appingedam. De borg is vooral bekend geworden omdat deze een tijdlang bewoond is geweest door Focko Ukena.
Van de vroegere geschiedenis van Dijkhuizen is niets bekend. De borg wordt voor het eerst genoemd als eigendom van Hiddeke van Wijtwerd als zij met Focko Ukena in het huwelijk treedt. Dat huwelijk zal in het begin van de 15e eeuw hebben plaatsgevonden.
De borg isu in de strijd tussen Focko en de stad Groningen door de laatste ingenomen en geheel verwoest. Aangenomen wordt dat de borg daarna weer is opgebouwd, omdat Ukena er gestorven is.
Na de dood van Ukena komt de borg in handen van zijn dochters die deze uiteindelijk verkopen aan een lid van het adellijke geslacht Ripperda. Dijkhuizen blijkt echter ook voor die familie geen rustig bezit. Aan het eind van de 15e eeuw is de borg wederom strijdtoneel van de strijd tussen Groningen en een hoofdeling uit Oost-Friesland, de inmiddels tot graaf opgeklommen Edzard Cirksena. Edzard heeft Dijkhuizen ingenomen, de troepen van de stad weten uiteindelijk in 1503 de borg te heroveren en breken deze dan tot de grond toe af. In hoeverre de borg daarna weer is opgebouwd is onbekend. In de 18e eeuw is nog wel geprocedeerd over de restanten, maar van latere bewoners is geen sprake.
Ter plaatse is nog een flauw restant van de voormalige gracht bewaard gebleven. De weg langs het Damsterdiep heet nog steeds de Dijkhuizenweg.
personen
heer te Adriaan Ripperda
erft Adriaan Ripperda
heer op Focko Ukena
heer van Carel Victor Ripperda
heer op Friedrich Wilhelm Christoph von Ripperda
heer van Gerhard Freidrich Mauritz von Ripperda
erfvrouwe van Ulske Ukena von Brokum (komt ook voor als Fockena)
heer Johann Christoph Heinrich von Ripperda
erfvrouwe van Hiddeke Ripperda Tho Dijkhuizen
heer van Eggerik Ripperda

Algemeen object

'Diersfordt'
plaats:
personen
heer van Dietrich Erbhofmeister von Wylich Zu Diersfordt

Algemeen object

'Knierrienhausen'
plaats:
personen
heer van Folkier von Haddien

Algemeen object

'Toutenburg'
plaats: Vollenhove [Ov]
IN HET KORT
Toutenburg is een middeleeuws kasteel in het Nederlandse stadje Vollenhove. Het wordt rond 1500 gebouwd.
Het kasteel is oorspronkelijk gebouwd voor Georg Schenck van Toutenburg, een edelman uit Tautenburg in Thüringen, die wordt benoemd tot schout van Vollenhove. Hij is getrouwd met jonkvrouwe Anna de Vos van Steenwijck, die overlijdt in 1526. Uit zijn tweede huwelijk met Joanna van Egmond wordt een zoon Carel geboren.
Georg Schenck van Toutenburgh overlijdt in 1540, waarna het kasteel in bezit komt van Carel en na diens dood in bezit van zijn oudere broer Frederik. Na de dood van Frederik in 1580 komt het kasteel in handen van de geslachten van Haersolte en van den Boetselaer.
In de 18e eeuw raakt het kasteel in verval. Tegenwoordig is er alleen nog een ruïne over waar openluchtspelen worden gehouden.
TOUTENBURG
Ten zuiden van de oude stadskern van Vollenhove liggen in het park van het landgoed Oldruitenborgh op een eilandje de laatste resten van het eens zo omvangrijke kasteel Toutenburg, omspoeld door de brede vierhoekige slotgracht. Coördinaten: 52°40'45.50"N 5°57'14.11"O.
De Toutenburg werd gesticht door Georg (of Jurjen) Schenck, die als edelman van Frederik van Baden, bisschop van Utrecht, in 1496 in ons land kwam en begiftigd werd met het drostambt van Vollenhove en later met het stadhouderschap van de noordelijke Nederlanden.
Het kasteel is bij gedeelten verrezen, waarvan elk deel afzonderlijk bewoonbaar was. In 1524 ving men aan met het "getimmer", in 1531 werd met een deel begonnen, wat bleek uit een opschrift boven een poort en in 1552 was men er nog mee doende.
De bouwtijd geeft reeds aan, dat hier niet van een kasteel in de eigenlijke zin van het woord sprake kan zijn geweest. Sterkten met stenen muren van nog geen meter dik konden immers aan het geschut van de zestiende eeuw geen weerstand van betekenis meer bieden. Maar niettemin kreeg het coulissenkasteel, zoals wij het dan maar zullen noemen, het uiterlijk van een geduchte sterkte, gebouwd als het werd als waterburcht met een smalle houten brug naar het indrukwekkende poortgebouw.
Het gebouw had een bijna vierkante grondslag. Aan de westzijde, tussen twee torens, was de ingang gesitueerd. Twee torens met uivormige bekroning bevonden zich op de hoeken van de oostelijke muur. Het gehele gebouw was onderkelderd, waarboven zich slechts één verdieping verhief. De vertrekken waren geconcentreerd bij de oostelijke torens, het zogenoemde zuider- en noorderhuis, terwijl op het binnenplein zich het 1-vormig hoofdgebouw - het middelhuis - bevond.
Een 17-eeuwse gravure en een schilderij uit dezelfde tijd, vervaardigd door F. Camerlinck, lichten ons in over de omvang en het exterieur van de Toutenburg. Wij zien dan een naar het westen gekeerde ingangspartij, bestaande uit een van een trapgevel voorzien poortgebouw tussen twee ronde torens, die met een spits dak zijn gedekt. Op deze torens sluiten aan beide zijden vleugels aan, met een zadeldak gedekt en voorzien van een trapgevel aan de beëindiging. Op het dak zijn verschillen de dakkapellen aangebracht, terwijl de muren in spaarnissen aangebrachte raamopeningen vertonen van verschillende grootte.
Op de zuidelijke vleugel sluit een muur aan, waarin ook weer openingen zichtbaar zijn van kruisvensters. Ook is hier een erkerachtig uitbouwsel op consoles te zien. De zuidoostelijke hoektoren, rond van vorm, is gedekt met een achtzijdige spits die uitloopt in een ui, een in deze streek ongebruikelijke maar niettemin zeer sierlijke bekroning van een toren. Op de eerder genoemde gravure is ook een noordoostelijke hoektoren te zien, identiek aan de zuidoostelijke, waartussen een muur. De noordmuur tenslotte sluit weer aan op de eerder vermelde noordelijke vleugel terzijde van de ingangspartij. Hoe de bebouwing van het door deze muren omsloten binnenterrein is geweest laat zich moeilijk uit de afbeeldingen aflezen. In ieder geval is er sprake geweest van een hoog, door zadeldaken gedekt hoofdgebouw waarvan de topgevels de veelvuldig in dit complex voorkomende getrapte bouwwijze vertonen. Bij de noordoostelijke en zuidoostelijke hoektorens staan ook gebouwen, die vermoedelijk in de vorm van een L zijn gebouwd.
De periode na Georg Schenck: Karel en Frederik, 1540 - 1581
Georg Schenck overleed (op de Toutenburg, net zoals zijn beide vrouwen) aan de gevolgen van een kwetsuur door een musketschot opgedaan bij de belegering van Genemuiden op 21 februari 1540 en hij werd op het koor in de Grote Kerk te Vollenhove begraven.
In 1542 werd er aan het begin van de oprijlaan ('Donkere Allee'), bij de Bentpoort, een kleine toegangspoort gebouwd.
Op 1 juni 1543 verkocht het klooster St. Johanscamp aan Karel (Schenck) van Tautenburgh, de zoon en erfgenaam van Georg, een rente uit de kloostergoederen.
Nadat hij meerderjarig was geworden verscheen Karel Schenck in 1546 als riddermatige op de landdag, waardoor de Toutenburg ongemerkt als havezate werd aangemerkt.
In 1556 sloot hij met gedeputeerden van Kampen een overeenkomst over de betaling van vier stukken geschut, terwijl hij 11 januari 1565 op het huis Toutenburg met zijn meiers te Dwingeloo nieuwe voorwaarden voor verhuur aan zijn erven maakte, waarin stond dat de huurders op verlies van huur verplicht waren, de rogge te leveren op het huis Toutenburg of "voor 't Lant te Vollenhoe", vanwaar ze op kosten van de Heer zou worden afgehaald.
Direct na het overlijden in 1571 van zijn halfbroer Karel, de tweede eigenaar van de Toutenburg, gaf aartsbisschop Frederik Schenck van Toutenburg als erfgenaam opdracht een gerechtelijke inventarisatie van de boedel in het sterfhuis Toutenburg op te maken. Die is bewaard gebleven en daaruit is op te maken wat er op een dergelijk kasteel in die tijd aanwezig was.
Het kasteel omvatte de grote 'steinen' zaal, het oude salet met onder meer een beeld van Maria Magdalena uit 1528 met het wapen van Georg Schenck, de garderobe met twee vertrekken en de 'stove'. In de kamer bij de 'stove' bevond zich 'ein tafreili van ein schoen Marienbelde mit de figuer van zalige Jurgen Schenck ende sin gemahelin vrouw Joanna van Eggemondt'. Tevens was er een harnaskamer, de secreetkamer, Steenrichskamer, bisschopskamer, de bottelarije of de kelder, de bierkelder, de wijnkelder, de keuken, de sniderkamer, de poortkamer, de meidenkamer, mr. Arentzkamer en nog verschillende andere kamers. In de secreetkamer werden de meest kostbare goederen aangetroffen, waaronder vergulde bekers waarmee de stad Groningen Jurjen Schenck had vereerd, alsmede lijfssieraden. Ook bevonden zich hier de kisten met archiefstukken. Opvallend zijn de vele schilderijen die overal in het huis hingen, meestal met voorstellingen van heiligen. In 'de kamer boven 't nye sallet' hing een portret van Georg Schenck, dat in het Provinciaal Overijssels Museum te Zwolle wordt bewaard.
Karel Schenck liet alleen een bastaardzoon achter, jonker Lodewijk Schenck, die in 1637 overleed.
Aartsbisschop Frederick Schenck overleed in 1580 zonder testament na te laten en toen was het hek van de dam! Na de gevoerde processen, die bijna een eeuw duurden en waarin de partijen (v.d. Boetselaer en De Mangelaer's) elkander van moord en valsheid in geschrifte betichtten, bleven de bezittingen in Overijssel, Drenthe en Holland van Frederik Schenck aan leden van het geslacht van den Boetselaer, achterneven van de aartsbisschop.
De periode Van den Boetzelaar: 1581 - 1639
In 1581 werd de stad Vollenhove door staatsgezinde soldaten uit het leger van Sonoy, onder bevel van de Engelse veldheer John Norrits, ingenomen. Deze legde garnizoenen op het Oldehuis en de Toutenburg, die aan de huizen veel schade berokkenden.
Bij het bezetten van Hasselt 26 oktober 1582 door de Staatsgezinde partij werd o.a. bij Jan van Wilp, die rentmeester en pachter van enige Toutenburgse goederen was, te zijnen huize vele goederen, de huize Toutenburg toebehorende en bij van Wilp in bewaring, geroofd.
Op 31 juli 1585 werden Joachim, Steven en Oswald van den Boetzelaer, zonen van Rutger en Anna Schenck, dochter van overste Willem Schenck, George's broer, die commandant van Steenwijk was erkend door het Hof te Utrecht als erven, naast (hun oom?) overste Christoffel Schenck
Door de schade, aangericht bij de bezetting door de Staatse troepen in 1581 bleek deToutenburg, evenals het Oldehuis, geen geschikt verdedigbaar bouwwerk meer te zijn. De Overijsselse Staten wilde beide huizen dan maar ontmantelen. De nieuwe eigenaren wisten dit te voorkomen door de bezettingstroepen uit te kopen en zo hun bezit veilig te stellen. Tevens beloofden zij de Staten dat zij het huis goed zouden bewaren en geen andere bezettingen zouden toelaten.
Joachim van den Boetzelaer nam aanvankelijk vanwege het huis Batinge bij Dwingeloo deel in de Drentse Ridderschap. In 1613 stond hij dit goed af aan zijn zoon Rutger en verzocht hij in 1619 vanwege de Toutenburg toegang tot de Overijsselse Ridderschap. Dit verzoek werd echter aangehouden; blijkbaar kwam dit voort uit het feit dat niet het gehele huis aan hem toebehoorde.
In de zomer van 1615 werd nabij de Toutenburg het lijk gevonden van een door messteken om het leven gebrachte man. Volgens getuigen was dit het lijk van een bedelaar of landloper. Maar vanaf 1638 werd dit feit anders geïnterpreteerd, toen Adriaan van Mangelaar tegen de erven een proces begon over de nalatenschap van Georg Schenck. Van Mangelaars vrouw Levina Schenck zei de zuster te zijn van de vermoorde man, Joost Schenck.
In 1617 maakt Claes Jansz. Visscher een kopergravure met daarop een gezicht op de Toutenburg bij de stad Vollenhove vanuit het noordoosten, met de stadsmolen op de voorgrond. Onderschrift: Toutenburch, te Vollenhove, int Lant van Overijsel.
Het kasteel is vanuit het noordoosten getekend met op de voorgrond de standaardmolen, eigendom van de stad. In 1629 verscheen nog een ets over de Toutenburg, gebaseerd op die van Visscher. Maker is Sebastian Furck. Het is een zinnebeeldige voorstelling met als motto: Wie schatten verzamelt, verzamelt ook zorgen.
Op 27 september 1619 schrijft Oswald van den Boetzelaer aan Kampen dat hij en zijn broer Joachim meermalen verzocht hebben in de Ridderschap van Overijssel verschreven te worden daar hunne voorvaderen in de Graafschap Berg, waar zij gevestigd zijn geweest, tot alle adellijke vergaderingen enz verschreven zijn. Zij beiden bevelen zich bij Kampen daarvoor aan.
De broers hadden in 1621 geschillen en riepen op 13 maart de tussenkomst van Ridderschap en Steden in. Voormelde Joachim van den Boetzelaer had uit zijn eerste huwelijk twee zonen, Rutger die drost van Drenthe is geweest en Willem Jurriaen die verschreven werd in de Overijsselse Ridderschap (zie ook onder Westerholt). Op Batinghe legde deze 23 januari 1621 een verklaring af dat de niet in de boedelscheiding van die datum opgenomen voorplaetze (voorhof) voor het huis Toutenburg met zodanige kruidgorens (tuinen) en boomgaarden, als ook het houtgewas en het halve bouwhuis voor die voorhof van Toutenburg staande en alle roerende goederen op de huizen Toutenburg en Batinghe in gebruik bij zijn vader, eigendom zijn van zijn broer Rutger.
Toutenburg werd bewoond door de broers Joachim "het suyderhuys totte poort", Steven (naderhand diens zoon Rutger) "het huys naet westen" en Oeszewoldt "het middelhuys", hetgeen blijkt uit een proces gevoerd door de broers onderling omtrent het jaar 1622.
Op de landdag van Drost en Gedeputeerden van Drenthe van 19 november 1623 werd geklaagd, dat de ontvanger - generaal van Dr. Rutger van den Boetzelaer, of te Dwingeloo (hij was eigenaar van Batinge, en zo lid en zelfs gedeputeerde van de Drentse Staten) of te Vollenhove zich bevond en niet te Assen. Een excuus was het overlijden van zijn vader Joachim.
Toen na de dood van Joachim een overeenkomst in 1625 werd gesloten tussen zijn zoons over deToutenburg, bleek dat het huis reeds geruime tijd in drie eenheden was opgesplitst. Zo bezaten Joachims zonen slechts de 'suydersyde van het huys, beginnende van de poortcamer, incluys de Bentzyde mettet suyderhuys tot aan 't brouhuys'.
Oswald, de broer van Joachim van den Boetzelaer en diens zoon Steven bezaten de rest: Oswald het middelhuis en Steven de 'noordersyde, de hofmeesterscamer, het backhuys ende de torens tot aen de graft'. Het brouwhuis, de zolder en de kelder bleven aan Joachim en zijn broer Oswald, terwijl Steven nog het bakhuis verkreeg. De poort, het portiershuis, de grachten, de brug, de buitenmuren en de buitengrachten bleven in gezamenlijk eigendom. Deze situatie had dan al geruime tijd bestaan. Verder was bepaald dat het recht van verschrijving vanwege het huis alleen zou toekomen aan de oudste zoon van Joachim.
Rutger van den Boetzelaer schrijft op 27 februari 1627 aan Hasselt, dat hij het huis Toutenburg heeft doen herstellen en daarin graag een glas met Hasselts wapen wilde plaatsen.
Willem Jurriaan, zoon van Joachim en broer van Rutger van den Boetzelaer woonde in 1635 op Toutenburg, terwijl in een ander deel op dat moment ene Capitein Thomas van der Lawick woonde. In 1637 werd Willem Jurriaan eigenaar van de hele Toutenburg en alles wat er bij hoorde. Hij kon zich dus ook van de Toutenburg laten verschrijven, maar was inmiddels ook eigenaar van Westerholt en zodoende lid van de Ridderschap.
De periode Van Haersolte: 1639 - 1787
Door het huwelijk in 1639 van Ernestina, kleindochter van Steven van den Boetzelaer tot Toutenburg met Antonie van Haersolte kwam Toutenburg in het geslacht Van Haersolte.
Door Rutger van den Boetzelaer en zijn echtgenote Beatrix Mulert werd met de Gedeputeerden der Geestelijke goederen te Vollenhove op 16 april 1644 een scheiding van een bente omtrent Toutenburg gelegen getroffen waarbij hij de voorste helft verkreeg. Hij had het recht van de helft van die bente gekocht van de erfgenamen van Jr. Boldewijn van Renoy, scholtes van Giethoorn. Rutger, Floris en Joachim van den Boetzelaar tot Westerholt met A. van Haersolte, erfgenamen van de Toutenburgse venen in Friesland, machtigden 12 juni 1658 hun neef Antonie van Haersolte die venen op te vorderen en te verkrijgen.
In 1663 dichtte Anthony van Mierlo het volgende over de Toutenburg:
Het Vorstelijck Toutenburg tuygt van myn heerschappy, 'k heb Utrechts staf geswaeit, en Karels kroon verdedicht, En 1 Lant als Vooght bestiert voor Spanjens Monarchy, 'k heb mannelijck gestreen, en vredelijck bevredicht.
Door het kinderloos overlijden van Anthony's zoon Sweer of Zweder in 1674 kwam Toutenburg aan zijn broer Rutger van Haersolte, van Toutenburg verschreven in 1696.
Omstreeks 1676 werd Toutenburg bewoond door de heer van Hercksen (Rutger van Haersolte tot Herxsen met vrouw, 3 kinderen, knecht, één jongen en 3 meiden. Hij was landrentmeester van Vollenhove en legde in die functie op 31 mei 1678 de eerste steen van de kerk te Kuinre. Van Haersolte gebruikte de Toutenburg slechts dan als woning wanneer zijn functie van landrentmeester vanVollenhove zijn aanwezigheid te Vollenhove gewenst maakte. In 1671 was Van Haersolte met Geertruid van Ittersum gehuwd, die in 1681 te Vollenhove in de kraam overleed. Hijzelf overleed in 1703.
Op het vuurstedenregister van 1675 komt de Toutenburg voor met twaalf vuursteden, echter wel met de mededeling dat de vier vuurplaatsen van het 'suderhuys' waren vervallen. Op grond van dit aantal vuursteden was de Toutenburg het grootste huis in het Ambt Vollenhove - de Rollecate telde elf vuursteden -maar tevens blijkt hieruit dat het verval al had toegeslagen. Dit proces van teloorgang zette zich onstuitbaar voort: in 1682 bezat de Toutenburg nog maar zeven bruikbare vuurplaatsen, de andere waren 'geruineert' .
Rutgers broer Ernst werd in 1705 van Toutenburg verschreven.
Ernst van Haersolte verzocht 24 juli 1710 aan het College van de Volle Stoel een stukje van de bent, dat eigendom was van de Geestelijkheid, omdat hij dat nodig had ter verbreding van de weg tegen Toutenburg. Dit werd hem omdat het maar weinig grond was op 5 september 1710 voor niets gegeven. Verder verzocht hij de weg gelegen aan de noordzijde van de Rentambthof en de Bagijnenkamp en aan de zuidzijde tegen de Benten met bomen te mogen beplanten, beginnende van de "Scheytsmuyr" tussen de boomgaard van de Toutenburg en de Geestelijke Rentambthof tot oostwaarts aan de gracht langs de boomgaard van de Rollecate. Dit verzoek werd toegestaan, mits de passage en de wagenweg daardoor steeds vrij en ongehinderd zouden blijven.
Hoewel reeds enigszins in verval, moet het huis na 1700 al snel veel van zijn vroegere glorie hebben verloren. Op de tekeningen van de Toutenburg van Cornelis Pronk en Abraham de Haen uit 1729 valt te constateren, dat met name de oostelijke hoektorens en het muurwerk al grote gaten vertonen.
In 1712 volgde Rutger Zwier van Haersolte tot Herxsen, die uit kracht van dispositie van zijn grootmoeder Ernestina van den Boetzelaer in 1712 na overlijden van zijn oom Ernst de havezaten Tautenburg en Paaslo erfde.
Rutger Zwier van Haersolte volgde een militaire loopbaan. Zijn grote bezittingen, ter waarde van ruim 100.000 gulden, zouden het hem mogelijk moeten hebben gemaakt een grote staat te voeren; toch werd hij voortdurend door schuldeisers achtervolgd. In 1700 was hij met zijn verwante Ernestine van Haersolte tot Hoenlo gehuwd, die in 1729 stierf. Nadien verbleef hij voornamelijk op Haerst en liet hij deToutenburg over aan zijn zoon Rutger.
Zoon Rutger werd na de dood van zijn vader in 1744 ook met de Haerst beleend. In 1748 resideerde Van Haersolte nog met zijn vrouw Anna Blisabeth van Haersolte op deToutenburg, twee verwanten en drie meiden en knechten. Kort daarna moet hij zich definitief op Haerst hebben gevestigd om slechts zo nu en dan op de Toutenburg te verblijven.
Toutenburg bleef in het geslacht Haersolte totdat Douairière van Heerdt, geboren Anna Lucia van Haersolte als beneficiaire erfgename van Rutger van Haersolte op 11 april 1787 de Toutenburg voor f 3200 verkocht aan Jan Arend de Vos van Steenwijk tot Nijerwal.
In 1787 is er al sprake van verkoop van stenen van de Toutenburg, blijkbaar afbraak, die werd gebruikt voor reparaties aan de Grote Kerk teVollenhove.
Daarna werd eigenaar Arend Sloet tot Tweenijenhuizen. Arend Baron Sloet tot Tweenijenhuizen die in 1748 bij zijn oom Ph. G. van Echten op Oldruitenborgh inwoonde, huwde in 1766 met zijn tweede vrouw Johanna Philippina Barones van Dedem tot den Gelder. Zij was erg vermogend, en stelde Arend in staat een compleet landgoed samen te stellen rond zijn havezate Oldruitenborg. Ze overleed 12 mei 1815 op de havezate Ter Heyl, gemeente Roden, na in 1789 hertrouwd te zijn met Mr. Willem de Lille.
Deze Mr. W. de Lille, hertrouwd met Sloets weduwe, bracht dit oude huis, Ter Heijl, weer in bewoonbare staat. Prof. Dr. Jac. de Rhoer, een tijdgenoot, schrijft in zijn geschiedenis van Drenthe dat van de afbraak van Toutenburg ook is gebouwd een "nieuw Toutenburg" aan de weg van Roden naar Nietap, in de buurt van Ter Heijl. Wat er toen nog stond van de Toutenburg liet hij verder afbreken en van de materialen het tegenwoordige Oldruitenborgh verbouwen.
In 1790 werden de Toutenburgse goederen in hun geheel toegescheiden aan Arends tweede zoon Anthony, die ook Oldruitenborgh kreeg. De restanten van de Toutenburg werden door de nieuwe eigenaar niet geheel en al afgebroken, maar juist welbewust als bouwval behouden. Het was in die tijd modern om tuinen te voorzien van romantische stofferingen, bijvoorbeeld in de vorm van kapellen of ruines. De ruïne vormde zo een 'follie' in het nieuwe landgoed Oldruitenborgh, ingericht in Engelse stijl.
Bij de afbraak vond men drie nissen in een muur, waarin sporen van menselijke geraamten.
De plek waar Toutenburg eertijds stond bleef in het bezit van de eigenaren van Oldruitenborgh, totdat deze bezitting bij raadsbesluit van 17 februari en notariële akte van 30 september 1947 eigendom werd van de gemeente.
Ten noordoosten van de ruïne van Toutenburg ligt de (oude) Molenberg. Op de gravure van de Toutenburg uit 1617 door Visscher is ook de molen te zien. De molen, reeds sedert 1465 eigendom van de stad, stond op een verhoging tussen de Landpoort en de gracht van de Toutenburg. Omstreeks 1647 schijnt de molen gesloopt te zijn. Mogelijk zijn onderdelen gebruikt voor de bouw van de nieuwe stadsmolen op het noorderbastion van de stad. De verhoging maakt nu deel uit als 'berg' van het park en landgoed Oldruitenborgh.
In 1759 werd door L. A. Sloet tot Plattenburg aangekocht een gedeelte van een stukje weiland, waaraan ten oosten de oude Molenberg, ten westen de havezate Nijerwal, ten zuiden de gracht van Toutenburg en ten noorden de Achtersteeg (Groenestraat).
In oktober 1953 werd bij wijze van werkverschaffing de slotgracht uitgebaggerd en aan de zuidkant van het eiland is een gedeelte muur voor de dag gekomen. Onbekend is of toen ook foto's zijn gemaakt of opmetingen gedaan.
De grachten rondom de ruïne werden in 1977 opnieuw uitgebaggerd en nu van een beschoeiing voorzien.Tijdens de werkzaamheden stuitte men op de resten van de houten ophaalbrug van het slot. Bij het uitbaggeren van de gracht werd de windvaan van de Toutenburg gevonden, met het wapen van Van Haersolte. Deze windvaan hangt nu in de Oudheidkamer.
De ruïne, na zijn tweede leven als 'follie', doet nu dienst als decor: er voor ligt een plankier dat onderdeel vormt van een openluchttheater.
Van het gehele indrukwekkende complex zijn nog slechts de armzalige resten van de twee het poortgebouw flankerende torens overgebleven. De noordelijke toren heeft nog een gemetseld koepelgewelfje, twee open en een gedicht schietgat. Ook in de zuidelijke toren is zo'n gewelfje aanwezig geweest, getuige de overblijfselen van de aanzetten hiervan.
In de twee ronde bakstenen gedeelten van torens bevinden zich kanonkelders. Overblijfselen van dergelijke kelders, die vooral wat het systeem van rookafvoer betreft met deze overeenkomen, zijn te vinden in Elburg.
De muurdikte blijkt slechts 0,90 m te zijn, een belangrijke aanwijzing dat hier inderdaad van een coulissenkasteel sprake is geweest. De torens hebben zandstenen waterlijsten. Het steenformaat is opmerkelijk klein: 22 x 10 x 6 cm. Tussen deze torens is in de jongste tijd een boogje gemetseld met het oog op de functie, die de resten nog hebben als achtergrond van openluchtspelen.
Voor het maken van een overgang van de ruïne naar het houten plankier is op korte afstand van de noordelijke poorttoren een ontgraving verricht, waarbij een gemetselde waterput tevoorschijn is gekomen, die een doorsnede heeft van 3,90 m. Ook hier hetzelfde steenformaat als bij de torens. Op de bodem van deze put bevindt zich turf. Verder zijn er nog een gedeelte van de buitenmuur en een overwelfde gang met het poortje, dat vroeger op de gracht uitkwam, ontdekt. Het nog volledig bestaande, omgrachte vierkante burchtterrein is bezaaid met van het slot afkomstige stenen, dakpannen en brokken metselwerk.
Ook het hoveniershuis van de Toutenburg bestaat nog en wordt nog steeds bewoond. Dit huisje, gebouwd in 1703 (al doet de gevelsteen Anno 1730 anders vermoeden), ligt aan de Laan van Toutenburg. Jonker Tony Sloet, de laatste particuliere bewoner van Oldruitenborgh, heeft er vele jaren gewoond (vanaf 1947), aanvankelijk met zijn huishoudster Geertien.
Rond het witte tuinmanshuis bloeien in het voorjaar duizenden sneeuwklokjes en wat later in de tijd ziet het er violet van voorjaarshelmbloem en holwortel, of zoals de Vollenhovenaar zegt: 'hanen en kippen'. De Laan van Toutenburgh die met zijn knoestige leilinden achter het huidige landgoed langs loopt, wordt terecht aangemerkt als één van de mooiste lanen in Overijssel en heeft op foto's al menige kalender gesierd. Waar leerde Leentje Lotje ook al weer lopen? Precies! Het zou deze lange lindenlaan geweest kunnen zijn.
Legenden over de onderaardse gangen
Er ging een verhaal, dat men indertijd in een onderaardse gang bij of in de ruïne een brandende kaars aan een touw had laten zakken, die door de opstijgende lucht was uitgegaan. De familie Sloet had de kelders waar die gang in uitkwam begin van de twintigste eeuw in gebruik voor het bewaren van ijs. Maar toen de boterfabriek ijs op andere wijze ging maken werd de kelder waar de gang in uitkwam, dichtgegooid. In 1944, tijdens de oorlog, kwam er een mevrouw Klein Sprokkelhorst op Toutenburg om te zien of er ook onderaardse gewelven waren, om als schuilkelders voor de bevolking van Vollenhove te worden ingericht. Zij wees met de wichelroede een gang aan naar de Bagijnekamp waar het klooster Clarenberg heeft gestaan en beweerde dat er ook gangen liepen naar St. Jansklooster en de Kleine Kerk in de stad. Daarvan is tot dusver niets gebleken. Bij de opgravingen op de Bagijnekamp, voor de bouw van Nieuw Clarenberg, kon deze legende definitief naar het rijk der fabelen worden verwezen.
De naam van het kasteel leeft nog voort in de toneelvereniging "de Toutenburgers", opgericht in 1946. Verder in de multifunctionele accommodatie 'de Burght', en uiteraard in de naam 'Laan van Toutenburg' die de afscheiding vormt van het huidige landgoed Oldruitenborgh en de Bentpolder.
De geschiedenis in romanvorm en legenden rond de Toutenburg werden meermalen beschreven, o.a. door G. van Heerde in de "Strijd om de Toutenburg" (speelt begin 14e eeuw) en de "Rode marskramer".
Vollenhovenaren Roel Zwiers en Henk Dikken voltooiden in september 2011 hun tweede meesterwerk, na een maquette van het voormalige Oldehuis maakten zij ook een model van de Toutenburg op schaal 1:60. Beide maquettes zijn te zien in het Cultuurhistorisch Centrum te Vollenhove.
personen
heer van Rutger van den Boetzelaer
Dossier:

Algemeen object

'Batinge'
plaats: Dwingeloo [Dr]
Batinge
Batinge was een havezate in de Drentse plaats Dwingeloo in het Dieverderdingspel.
Batinge was één van de vier havezaten in Dwingeloo. Volgens de Dwingeloose predikant Cornelis van Schaick was Batinge de meest imposante van de vier. Al in de 14e eeuw werd Batinge genoemd als adellijk huis. Op het eind van de 14e eeuw was het huis in het bezit van Johan van de Goer alias Johan de Vos van Steenwijk en zijn echtgenote Hadewich van Ansen, die tevens het Huis te Ansen bezaten. Na het overlijden van Hadewich erfde de oudste zoon Coenraad de havezate Batinge, zijn broer Bertolt werd eigenaar van het Huis te Ansen. Coenraad de Vos van Steenwijk is onder meer bekend geworden als aanvoerder van de Drentse Vetkopers in de strijd van de Schieringers en Vetkopers. Samen met zijn broer Reynold nam hij in 1415 aan het hoofd van de Drentse troepen Groningen in. Hij werd burgemeester van Groningen en kreeg na zijn aftreden in 1417 onroerend goed in de stad als dank voor de door hem aan de stad bewezen diensten. In de 16e eeuw kwam Batinge door vererving in het bezit van de stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe Georg Schenck van Toutenburg. In die periode werd Batinge uitgebreid en versterkt. Na het overlijden van zijn erfgenamen was niet duidelijk aan wie Batinge toebehoorde. In de tweede helft van de 16e eeuw vonden er processen plaats tussen degenen die meenden aanspraak op dit bezit te kunnen maken. Batinge werd echter tijdens de procesgang gewapenderhand in bezit genomen door de familie Van den Clooster tot de Havixhorst. Uiteindelijk werden ook zij weer verdreven door stadhouder graaf Willem van Nassau en kwam Batinge in het bezit van de familie Van den Boetzelaer. Eén van hen, de drost van Drenthe, Rutger van den Boetzelaer, liet Batinge verbouwen tot een verblijf dat, naar zijn oordeel, bij zijn stand paste. Hij verkreeg in 1641 ook de havezate Entinge in zijn bezit. Een volgende eigenaar, de drost Elbert Anthony van Pallant, liet Batinge vanaf 1686 verder uitbreiden en verfraaien. Hij verleende ook asiel aan uitgeweken Franse hugenoten en bood ruimte aan in zijn havezate aan voor het houden van hun kerkdiensten. Batinge telde toen 3 verdiepingen met 36 kamers en diverse bijgebouwen en boerderijen. In Dwingeloo bouwde Van Pallant enkele huizen, de zogenaamde Franse huzen[1], voor de uitgeweken Franse protestanten. Na zijn overlijden in 1701 kwam Batinge in het bezit van zijn vrouw Walburg van Heeckeren. Zij zorgde ervoor dat Batinge in handen kwam van leden van de familie Van Heeckeren. Op het einde van de 18e eeuw heeft Batinge meerdere malen leeggestaan. In 1813 is de voormalige havezate nog bewoond geweest door Petrus Hofstede, voordat hij in 1814 benoemd werd tot gouverneur van Drenthe en in 1817 ging wonen op Vredeveld bij Assen. In 1830 lieten de Van Heeckerens Batinge publiekelijk veilen en werd het voor ƒ 36.171,50 verkocht aan Aalt Willem van Holthe tot Oldengaerde, burgemeester van Dwingeloo. Het ging de nieuwe eigenaar om de landerijen en niet om de havezate, die hij dan ook in 1832 liet afbreken.
*
De juffer van Batinge
Aan de bouw van de Sint Nicolaaskerk in Dwingeloo is de sage verbonden van de juffer van Batinge. Deze juffer reed tijdens de bouw van de kerk elke dag voorbij, omdat ze een oogje had laten vallen op de bouwmeester van de kerk. Deze bouwmeester was niet ongevoelig voor haar schoonheid en raakte dermate van de wijs, dat hij zijn werk niet meer naar behoren kon verrichten. Door ingrijpen van de drost van Drenthe en haar vader, de heer van Batinge, werd de juffer op reis gestuurd, maar niet nadat zij haar droombeeld over deze kerk aan haar geliefde had verteld. De bouwmeester wist daarop haar droombeeld te verwezenlijken. Dit zou de reden zijn van de voor Drenthe afwijkende bouwstijl. Na voltooiing van de kerk zouden beiden alsnog getrouwd zijn.[2]
Bron: Bos, Jan (et al.) Huizen van stand: geschiedenis van de Drentse havezaten en andere herenhuizen en hun bewoners (1989) uitg. Boom, Meppel, ISBN 90-6009-889-7
Noten:
1 Prakke, dr. H.J. Deinig in Drenthe, historisch-sociografische speurtocht door de Olde Lantschap, de Achtste der Zeven Provinciën, derde druk, uitg. Van Gorcum & Comp., Assen, 1958
2 Vrij verteld op basis van de informatie op de plaquette bij het standbeeld van de Juffer van Batinghe [1]
personen
heer van Rutger van den Boetzelaer
Dossier:

Algemeen object

havezarte 'Entinge'
veld 5: Dwingeloo
Entinge was een havezate in de Drentse plaats Dwingeloo in het Dieverderdingspel.
Entinge was één van de vier havezaten in Dwingeloo. In de 14e eeuw was het landgoed Entinge in het bezit van de familie De Vos van Steenwijk. Deze famlie bezat in deze streek ook de havezate Batinge en het Huis te Ansen. De havezate zelf werd in de tweede helft van de 15e eeuw gebouwd door Roelof de Vos van Steenwijk. Via vererving kwam Entinge in het begin van de 16e eeuw in het bezit van de Westfaalse edelman Borchart van Westerholt, die onder meer ette namens het Dieverdingspel was. Borchart vertrok uit Drenthe, werd drost van Vollenhove en schulte van Hasselt. Entinge bleef wel in het bezit van de familie Westerholt, maar ook zijn zoon Hendrik en zijn kleinzoon Borchart vervulden bestuurlijke functies buiten Drenthe. Beiden waren schulte van Zutphen. Bij wijze van uitzondering werd een zoon van de laatste Borchart, Hendrik, in 1617 toegelaten tot de Drentse Ridderschap. Omdat niet hijzelf, maar zijn vader in het bezit was van de havezate Entinge werd uitdrukkelijk bepaald, "dat dit exempel in de toekomende tijden niet sal strecken tot consequentie en prejudictie".[1]
In 1640 verkochten de erven Westerholt Entinge voor 15.900 Carolusgulden aan Rutger van den Boetzelaer tot Batinge. Na diens overlijden kwam Entinge na een uitgebreide juridische procedure in het bezit van Rutger van Loen. Vanwege financiële problemen moest deze in 1680 Entinge verkopen aan Nicolaas van Echten, die er in 1693 ook daadwerkelijk ging wonen en ette voor het Dieverdingspel werd. Hij overleed kinderloos en na het overlijden van zijn weduwe kwam Entinge in handen van zijn petekind Nicolaas Harmen van Echten genaamd van Dongen. Deze had in 1724 nabij Gieten, in het plaatsje Bonnen, een huis gekocht. In 1725 verzocht hij het recht van havezate te mogen verleggen naar dit huis in Bonnen, dat na verkregen goedkeuring, de status van havezate en de naam Entinge overnam.
De voormalige havezate werd daarop in 1725 verkocht aan de eigenaar van het aangrenzende Batinge, Elbert Anthony Gerard van Heeckeren. Met uitzondering van het hoofdgebouw werd de rest van de bebouwing door de nieuwe eigenaar voor de sloop verkocht. Met uitzondering van één bouwhuis werden de gebouwen gesloopt. De voormalige havezate zelf is tussen 1777 en 1790 afgebroken.
Bron: Bos, Jan (et al.) Huizen van stand: geschiedenis van de Drentse havezaten en andere herenhuizen en hun bewoners (1989) uitg. Boom, Meppel, ISBN 90-6009-889-7
Noot: 1 Huizen van stand, blz. 159

Algemeen object


plaats:
personen
voor de helft heer Hans Dirck Ripperda
Grimersum is een plaats in de Duitse gemeente Krummhörn, deelstaat Nedersaksen. Deze Oostfriese plaats ligt circa 15 kilometer noordwestelijk van Emden en telt 604 inwoners (2008). Het dorp behoort net als het nabijgelegen Groothusen tot de langgerekte terpdorpen die in de vroege 8e eeuw aan zeearmen en bochten zijn aangelegd als handelsplaatsen voor de uitdijende overzeese handel van de Friese boerenkooplieden. Het dorp wordt gedomineerd door een fraaie oude kerk. Tussen Wirdum en Grimersum bevinden zich in de kwelder twee slechts 75 meter van elkaar gelegen terpen met een ovale vorm en een hoogte van 3,4 tot 4,7 meter. Vanaf de weg zijn ze goed te herkennen. Dit zijn de restanten van een middeleeuwse burcht die in 1379 werd verwoest. De burcht was het stamslot van de adellijke hoofdelingenfamilie Beninga, waartoe de geschiedschrijver Eggerik Beninga behoorde. Uit opgravingen blijkt dat het gebouw ongeveer 44 meter lang was en 11 meter breed. Een tweede burcht is aanwijsbaar aan het oosteinde van de terp. Deze is laatmiddeleeuws en is gebouwd nadat het stamslot van de Beninga's wordt verwoest. De geschiedschrijver Eggerick Benning (1490-1562) is hier geboren.

Algemeen object

'Boedelhof'
personen
heer van Frederik van der Capellen

Algemeen object

'Esselt'
personen
heer van Frederik van der Capellen