Genealogie van NazatenDeVries en anderen
NN Uldenga
NN Uldenga, geb. circa 1268, ovl. (hoogstens 27 jaar oud) voor 1295.

relatie
met

Thyadolfus Uldenga Komt ook voor als Thyadolf Tiadeke, zn. van Haiko Uldenga en NN, geb. na 1260, raadsheer, consul van de Norderlanders, Thyadulfus is ingetrouwd in de welgestelde familie Uldenga.


Aantekeningen bij Thyadolfus Uldenga Komt ook voor als Thyadolf Tiadeke.
Er und andere Vertreter des Norderlandes handeln mit der Stadt Bremen am 7.9.1310 in Norden ein Abkommen aus über Rechtsfälle wie Totschlag, Raub, Schulden, Schiffbruch u.a.(Ostfriesische Urkunde 44).


NN
NN , geb. tussen 1228 en 1236.

relatie
met

Haiko Uldenga, zn. van NN en NN, geb. te Norden circa 1210, rechter in Norden, Ost-Friesland, Dld. in 1265, ovl. (minstens 55 jaar oud) na 1265.


Aantekeningen bij Haiko Uldenga.
Hij stelt rond 1265 samen met de andere rechters, Reiner Egeramus en Hikko Idzinga, en met toestemming van het volk, een terrein in Marienthal (bij Norden) beschikbaar aan de Dominicaner orde voor een kerk. De plek wordt omschreven als "ein Ort lieblich und fruchtbar". De oude muntwerkplaats krijgen ze als woning ter beschikking.
"Die neue Einrichtung gefiel, weil sie sich dazu bekannten, die Armut und die Arbeit zu lehren, der sich die übrigen Mönche schon entzogen hatten." (Ubbo Emmius 164). Von hier aus wird 1350 (Pest) das Kloster Östringfelde wieder aufgebaut und einem Kollegium von Jungfrauen geweiht. (Ubbo Emmius 203).
Haiko Udenga stamt mogelijk af van Liudprondus (=Lubbe) de Friesia en Thiadulf. Een en ander is nog in onderzoek. Liudprondus schenkt in 1061 "der Bremer Kirche zu seinem, Gattin Ige, seiner Eltern Wibert (= Wibet), Reinwl (=Reinolda, Rineld) und seiner Voreltern Seelenheil von seinem Erbgut bei Orschem .. Land im Pachtwert von 1 Pfund Silber/a; evtl. der Butjadinger Küstenhafen Otzum, den das Stader Kopiar 1420 nennt". [Bron: A. Salomon: mei, regesten, Nr. 262]

Uit deze relatie 3 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*1268  †1295  27
Thyadolfus*1260     
Udo*1250 Langen    


NN
NN , geb. na 1192.

relatie
met

NN , geb. tussen 1186 en 1213.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Haiko*1210 Norden †1265  55


NN
NN , geb. tussen 1186 en 1213.

relatie
met

NN , zn. van NN en NN, geb. na 1192.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Haiko*1210 Norden †1265  55


NN
NN , geb. tussen 1170 en 1183.

relatie
met

NN , geb. tussen 1158 en 1185.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*1192     


NN
NN , geb. tussen 1158 en 1185.

relatie
met

NN , zn. van NN en NN, geb. tussen 1170 en 1183.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*1192     


NN
NN , geb. tussen 1132 en 1153.

relatie
met

NN , geb. tussen 1128 en 1155.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*1170     


NN
NN , geb. tussen 1128 en 1155.

relatie
met

NN , zn. van NN en NN, geb. tussen 1132 en 1153.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*1170     


NN
NN , geb. tussen (d2:0) 1100, ovl. (hoogstens 22 jaar oud) in 1122.

relatie
met

NN , geb. tussen 1097 en 1124.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*1132     


NN
NN , geb. tussen 1097 en 1124.

relatie
met

NN , zn. van Liudprondus de Frisia en Ige, geb. tussen (d2:0) 1100, ovl. (hoogstens 22 jaar oud) in 1122.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*1132     


NN
NN , geb. tussen 972 en 995.

relatie
met

NN , geb. tussen 970 en 997.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Nn*1004     


NN
NN , geb. tussen 970 en 997.

relatie
met

NN , zn. van NN en NN, geb. tussen 972 en 995.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Nn*1004     


NN
NN , geb. tussen 908 en 931.

tr. none
met

NN , geb. tussen 906 en 933.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*940     


NN
NN , geb. tussen 906 en 933.

tr. none
met

NN , zn. van NN en NN, geb. tussen 908 en 931.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*940     


NN
NN , geb. tussen 876 en 899.

relatie
met

NN , geb. tussen (d2:0) 874, ovl. (hoogstens 27 jaar oud) in 901.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*908     



Bronnen:
1.De geschiedenis van Groningen (Www.Grunn.Nl), Grunn.nl


NN
NN , geb. tussen (d2:0) 874, ovl. (hoogstens 27 jaar oud) in 901.

relatie
met

NN , zn. van NN en NN, geb. tussen 876 en 899.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*908     


NN
NN 1, geb. tussen 844 en 867.

 

relatie
met

NN , geb. tussen 842 en 869.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*876     



Bronnen:
1.De geschiedenis van Groningen (Www.Grunn.Nl), Grunn.nl


NN
NN , geb. tussen 842 en 869.

relatie
met

NN 1, zn. van Thiadulf (Thyodulf) en NN, geb. tussen 844 en 867.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*876     



Bronnen:
1.De geschiedenis van Groningen (Www.Grunn.Nl), Grunn.nl


NN
NN , geb. tussen 810 en 837.

relatie
met

Thiadulf (Thyodulf) (Thyodulf, Theodulf, Theodulfus, Theodulfe) , geb. in 792, visser, veehouder, wever en boerenhandelaar, woont.

 



Aantekeningen bij Thiadulf (Thyodulf) .
BEVOLKING EN RELIGIE IN HET BEGIN VAN DE JAARTELLING.
Het aantal inwoners van Groningen in het eerste millennium valt slechts te schatten. Het zullen er in de Romeinse tijd zo’n 200 zijn geweest, in de 9e eeuw ongeveer 1000 en in de 11e eeuw 2000 tot 2500.
.
Als gevolg van de voortdurende overstromingen (vanaf de 3e eeuw stijgt ook de zeespiegel) is er met enige regelmaat sprake van migratie uit de kleigebieden, o.m. vanuit de wierden in de directe omgeving, wellicht ook uit de eilandgebieden Middag (Feerwerd, Ezinge e.o.) en het tegenwoordige Humsterland (Oldehove, Niehove e.o.).
Vanaf de 11e eeuw neemt de bevolking in Europa duidelijk toe. Men spreekt zelfs van een verdrievoudiging in de Nederlanden in een relatief korte periode. Oorzaken zijn: een mild klimaat, het in cultuur brengen van steeds meer landbouwgrond, technologische vernieuwingen (-water-molens), sinds de 11e eeuw ook textielnijverheid.
De gemiddelde levensverwachting is rond de millenniumwisseling 21 jaar.
In het kielzog van de Frankische veroveraars - en in hun opdracht - worden de onderworpen volken, althans hun voormannen, in de noordelijke gewesten collectief gekerstend (de ‘doop met het zwaard’) door predikers als Willibrord (in 695 eerste aartsbisschop of ‘apostel’ der Friezen), Bonifatius (eveneens aartsbisschop, in 754 bij het tegenwoordige Dokkum vermoord), Willehad (plm. 780) en Liudger (plm. 780 - 790).
Tot dan vereert men goden als Wodan, de god van de krijgers en van de wijsheid, Thor (of Donar), de god van de donder, onder meer de beschermer van de boeren tegen reuzen, en Frija, godin van de liefde en de vruchtbaarheid. Ook natuurkrachten worden vereerd. De goden worden onder meer gediend in heilige bossen, bij heilige bomen, bronnen en stenen.
De christelijke doopbelofte bevat o.m. de - deels Oud-Saksische - zin: 'end ec forsacho allum diaboles uuercumand uuordum Thunaer ende UUoden ende Saxnote ende allum them unholdum the hira genotas sint' (ik verzaak alle werken en woorden van de duivel, Donar en Wodan en Saxnote en alle demonen die hun metgezellen zijn). Saxnote is een onder de Saksen gangbare naam voor Thyr of Ziu, onder meer de god van de rechtspraak.
De volledige overgang naar een nieuwe godsdienst (heidense symbolen en rituelen krijgen overigens niet zelden een nieuwe - christelijke - betekenis) zal enkele eeuwen hebben geduurd.
Het heidense geloof blijft - ook vanwege het aanvankelijke analfabetisme van de meeste inwoners - evenwel als bijgeloof nog eeuwenlang herkenbaar, onder meer in volksverhalen over weerwolven, witte (= wijze) wieven, heksen en spoken.
Met de invoering van het Christendom wordt het grote aantal lokale goden vervangen door een enkele god met universele pretenties; rituele handelingen zijn nu gebaseerd op gecanoniseerde teksten die een brede geldigheid bezitten; het Latijn fungeert als gemeenschappelijke taal.
Kenmerkende eigenschappen van de christelijke godsdienst zijn verder het geloof in een - beter - leven na de dood (dat het aardse bestaan draaglijker maakt) en de morele verplichting tot steun aan zieken, armen, weduwen, wezen en vreemdelingen (op straffe van sancties).
De positie van het Christendom in het westen komt overeen met het Bijbelse (oud-testamentische) beeld van verbondenheid tussen God, koning en volk. De christelijke godsdienst draagt in hoge mate bij aan de sociale en politieke cohesie in de samenleving. De verbinding met het wereldlijk bestuursmodel maakt dat politieke beslissingen van vorsten - daaronder het voeren van oorlogen - tegenover hun onderdanen door de Kerk worden gelegitimeerd.
Het Christendom zal eeuwenlang de ontwikkelingen in Europa inspireren en ondersteunen, maar tegelijkertijd ook de oorzaak zijn van of de aanleiding tot forse maatschappelijke tegenstellingen met soms zeer gewelddadige gevolgen.
Namens de bisschop van Utrecht wordt rond 800 op de oostelijke helling van de Hondsrug, ter plaatse van de tegenwoordige Martinikerk, een houten kerk gesticht. De kerk - georiënteerd, op het oosten gericht - is gebouwd aan de rand van een dan al bestaand rijengrafveld, dat zich uitstrekt tot onder de Grote Markt. Twee paalstompen, op z'n vroegst daterend uit 660, duiden op de aanwezigheid van nog oudere bebouwing.
Wellicht heeft ter plaatse al een voor-christelijk heiligdom (mogelijk een godenhuis) gestaan. In 601 gelast paus Gregorius de Grote dat christelijke kerken bij voorkeur juist daar worden gesticht, eventueel door een bestaande heidense tempel te reinigen en opnieuw te wijden.
Niet bekend is door wie de oudste kerk is gesticht. De prediker Liudger (742 - 809) wordt beschouwd als de stichter van een aantal kerken in Friesland, toegewijd aan St. Maarten. Van de prediker Willehad (plm. 730 - 789) is bekend dat hij in 779 actief is in Humsterland en in Drenthe (Vries, Emmen). In 780 vertrekt hij naar de omgeving van Bremen.
De oudste in het grafveld gevonden boomkisten kunnen uit plm. 700 dateren. Nog oudere bijzettingen - zonder kist of plank - gaan mogelijk terug tot 400 na Chr. Het grafveld dient voor begravingen uit een zeer ruime regio. Een klein deel van het grafveld onder de Grote Markt (bij de Kreupelstraat) is in augustus 1997 voor het publiek zichtbaar geweest.
Er zijn aanwijzingen dat rond 850 - 860 een tweede houten kerk op vrijwel dezelfde plaats tot stand komt. Volgens overlevering is in die periode (836) een kerk verwoest bij een aanval van Deense vikingen (Noormannen) op Groningen.
Een eerste reeks invallen van de Noormannen in de noordelijke Nederlanden vindt plaats in de periode 810 - 864. Het is niet duidelijk of er steeds sprake is geweest van afzonderlijke aanvallen, dan wel van hun aanwezigheid in deze contreien gedurende langere perioden.
Nog voor het midden van de 10e eeuw (925 - 950) wordt een derde - nu tufstenen - kerk gebouwd, waarvan de fundering nog aanwezig is. Tufsteen wordt via de Utrechtse Vecht, het Almere, de Waddenzee en de Hunze uit de Eifel aangevoerd (de IJssel is tot omstreeks het jaar 1000 minder goed bevaarbaar).
De H. Martinus van Tours of St. Maarten (316 - 397) is de patroonheilige van het bisdom Utrecht en eerder van het Frankische rijk. Ook Groningen valt 'onder de protectie van St. Maartens' mantel'. (Martinus deelde zijn mantel met een bedelaar.).
Aan hem herinneren in Stad de feestdag van 11 november en het dan te zingen lied 'Sunte Martinus bisschop, roem van alle landen, dat wie hier met lichtjes loop'n, is veur ons gain schande'.
Een bijzondere plaats zou - in eerste aanleg op gezag van bisschop Balderik (919 - 975) - ook de H. Otger hebben ingenomen, een medewerker van Willibrord, waarvan niet veel meer bekend is dan dat hij heeft geleefd in het begin van de 8e eeuw. Voor het kersteningsproces in Groningen heeft hij geen betekenis gehad.
De St. Maartenskerk wordt de moederkerk van alle overige parochies in het Gorecht. Het is een zgn. bisschoppelijke eigenkerk, d.w.z. dat de bisschop, en niet de parochie, verantwoordelijk is voor het onderhoud van de kerk en het levensonderhoud van de pastoor.
•.
Thiadulf (ca 792).
Deze Thiadulf, visser, veehouder, wever en boerenhandelaar, wordt wel de oergroorvader van de Oostfriezen genoemd. We komen zijn naam voor het eerst tegen rond 792 "auf der Wurt (terp, wierde) der früheren Insel Gross-Campen, in der jungen Marsch, lässt Thyodulf zich, als einer der ersten Ostfriesen, taufen und vermacht dem Friesischen Missionar Liudger, dem späteren Bisschof von Munster, zu Gründung und Unterhalt des Klosters werden ein Zehntel seines ganzen Besitzes". Er wordt van hem echter nergens bewijs gevonden dat hij ooit heeft bestaan; zijn naam komt slechts voor in een oud Fries document. Rond 800 zal deze Thiadulf dus in Friesland gewoond hebben. Hij behoort dan tot één van de 200 inwoners van het Friese Groningen. Aangetekend moet wel worden dat dit aantal over heel Friesland groter geweest zal zijn. Dat klooster overerigens, moet het Benedictijns klooster Werden geweest zijn aan de Ruhr. Werden is tegenwoordig een stadsdeel van Essen en speelt een belangrijke rol in de geschiedenis van Het Heilige Roomse Rijk, met name in de vroege middeleeuwen. Een aanzienlijk deel van het bezit van de abdij heeft zich in het oosten en noorden van Nederland bevonden. De archieven van het klooster zijn grotendeels bewaard gebleven en daaruit blijkt inderdaad dat de abdij tegen het einde van de 8e eeuw gesticht is door Liudger, zelf afkomstig van een Friese familie. Nadat Karel de Grote de Saksen heeft verslagen breidt Liudger zijn werkterrein naar Westfralen uit, waar hij de eerste bisschop van Münster wordt. Hij geldt ook als eerste afbt van Werden. Na zijn dood volgt een jongere broer hem op.
Na een aantal abten uit de familie van Liudger ontstaat het gebruik dat de monniken zelf hun abt kiezen. De positie van de abdij wordt verstevigd door een privilege verleend door koning Lodewijk de Jongere. Krachtens dat privilege krijgt de abdij immuniteit en wordt ook de vrije abtkeuze bekrachtigd.
In de volgende eeuwen verkrijgt de abdij een uitgebreid bezit, voor een groot deel in de gebieden waar Liudger ooit gepredikt heeft. Bekend is dat de abdij in Groningen een hof heeft gehad van waaruit de bezittingen in de Ommelanden worden bestierd.
.
De abten spelen in de vroege middeleeuwen een prominente rol in de politiek van het Heilige Roomse Rijk. Abt Adolf I (1160-1173) is betrokken bij de gang naar Rome van keizer Frederik Barbarossa; Heribert II (1197-1226) speelt een rol in de strijd om de troon tussen de Welfen en de Staufen. In 1198 wordt de abt vorst genoemd. De abdij slaagt er vervolgens zelfs in om een klein wereldlijk gebied te verwerven.
Het bezit van de abdij is vastgelegd in grondboeken die grotendeels bewaard zijn gebleven. Het oudste grondboek dateert al uit de beginperiode. In de boeken worden niet alleen de eigendommen vermeld, maar ook de naam van degene die het goed heeft geschonken. Ook belangrijke gebeurtenissen, bijvoorbeeld plunderingen door de Vikingen zijn opgetekend. De boeken zijn deels geschreven in het Oudsaksisch zodat ze ook voor taalwetenschappers een belangrijke bron zijn.
Omdat de abdij uitgebreide bezittingen heeft in het noorden en oosten van Nederland zijn de grondboeken ook voor Nederlandse historici waardevol. Hoewel de spelling soms vragen oproept, zijn er meerdere dorpen in Nederland die hun oudste vermelding vinden in de grondboeken van het klooster te Werden.
.
Theodulf (geb. ca 760).
Mogelijk ook wordt hier Theodulf (Theodulfus, Theodulfe) bedoeld die wordt geboren rond 760 in Spanje en overlijdt op 18 december 821 Te Angers in Frankrijk. Hij is van Oostgotische afkomst en is daarmee een afstammeling van de Vivisgoten die op de Balkan rond 378 in opstand komen tegen het Romeins gezag en die zich later in het rijk van de Vivisgoten (groot deel van Spanje en Frankrijk) vestigen. Hij is als theoloog, dichter en kenner van de klassieke oudheid verbonden aan de wetenschappelijke kring die zich in die dagen rond Karel de Grote heeft gevormd. Na in de jaren 790 als zijn missus dominicus (zendgraaf) in naam van de Frankische koning, in het zuiden van Frankrijk te hebben gewerkt, wordt hij in 798 benoemd tot bisschop van Orléans en abt over het klooster van Fleury te Saint-Benoît-sur-Loire. In 806 geeft Theodulf opdracht aan Odo van Metz, een Frankische architect van Armeense afkomst, de kerk van Germgny in Germigny-des-Prés als privé-oratorium te bouwen. Deze kerk in Centraal Frankrijk is één van de weinig overgebleven kerken in bijna puur Karolingsche stijl en bedoeld als huiskapel (oratorium) en is het enige overblijfsel van wat is overgebleven van deze villa van Theodulf.

De kerk van Germigny.
Oorspronkelijk is de kerk gebouwd in de vorm van een Grieks kruis, met een apsis aan elke zijde. De westelijke apsis heeft plaats gemaakt voor een middeleeuws schip. In de oostelijke apsis is een Byzantijns mozaïek. Deze mozaïek is een afbeelding van de Ark van het Verbond omgeven met cherubijnen. Dit onderwerp past binnen het denken van Theodulf van Orléans zoals hij dat heeft verwoord in de Libri Carolini, de karolijnse boeken die op bevel van Karel de Grote in de 8e eeuw zijn samengesteld in het kader van de theologische strijd tussen Byzantium en het Frankische rijk over de verering van afbeeldingen waarover verschillende synodes uitspraken hebben gedaan.
Na de dood van zijn beschermheer Karel de Grote wordt Theodulf in 818 beschuldigd van samenzwering tegen diens opvolger Lodewijk de Vrome, uit zijn ambten ontzet en gevangen gezet in Angers waar hij in december 821 overlijdt.
Dat deze Theodulf zich ooit heeft opgehouden in Oost Friesland is echter hoogst onwaarschijnlijk en hebben we te maken met twee verschillende personen.

De kerk van Germigny-des-Prés, daterend uit 806, gezien vanuit een andere hoek.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*844     


NN Nn
NN Nn.

tr.
met

Udo Tiadeka, zn. van Haiko Uldenga en NN, geb. te Langen in 1250, hij wordt genoemd als volmacht te Norderland [Deu], komt voor als Hoofdeling van Pilsum, Manslqagt en Norderland.


Aantekeningen bij Udo Tiadeka.
We komen de naam Tiadeka voor het eerst tegen in de 10e eeuw, nog vóór de periode van de dijkbouw. Er is dan sprake van "Land und Sitz auf der hohen Wurt von Langen". Hetgeen wil zeggen dat er bezittingen zijn in het gebied rond de Oostfriese plaats Langen. Deze plaatsen worden in Noord-Duitsland Warf, Warft, Wurt, Wurth, Warb, Werf of Werft genoemd, afhankelijk van het lokale dialect. We kunnen zo'n hooggelegen gebied (Wurt) vergelijken met de terpen en wieren die men bij ons in Groningen en Friesland aantreffen. Ook wordt er in die tijd gesproken over de stichter van een kerk en "Steubesitz im Umland". Hetgeen wel zeggen dat de bezittingen zijn, versnipperd over een vrij groot gebied. Tot slot wordt een neef of een nicht genoemd met de naam Taadeka, "die Tochter eines Haye (Tiadena aus Pils), Ulrekesna, Sitat, genannt Hayena,1309/10, Sprecher des Norderlandes, Grosseltern der Tiadeka von Berum, Beninga, Affo, Häuptling von Pils um, Manslagt, Norderland: ihre Nachfahren Cirksena, Grafen zu Ostfriesland" [Bron: Ostfriesische Urkunde 44]

Uit dit huwelijk 2 zonen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Tiado (Szio, Thio)*1265 Ditzumerhammrich (Dld) †1320  55
Ulbod*1269     

')}