Genealogie van NazatenDeVries en anderen
Evert Krumme
Evert Krumme, geb. te Weenermoor in 1385, komt voor als getuige te Weener (Dld) in 1424, ovl. (ongeveer 39 jaar oud) te Weener (Dld) in 1424.


een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Amso*1415 Weener (Dld) †1460 Weener (Dld) 45


Bolo Ripperda van Wytwerd
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Bolo Ripperda van Wytwerd.

  • Vader:
    Unico II Ripperda Tot Farmsum, zn. van Hayo I Ripperda en Reinsta Abdena von Emden, geb. in 1413, hoofdeling en proost te Farmsum [Gr], hoofdeling en proost te Loppersum [Gr], hoofdeling (dankzij de afkomst van zijn vrouw) te Oosterwijtwerd [Gr], ontvangt van de keizer een bevestiging van zijn heerlijke rechten op maandag 12 jan 1474, verkrijgt het muntrecht, ovl. (ongeveer 61 jaar oud) op de Ripperdaborg aldaar in 1474 (hij overlijdt aan de pest), begr. te Farmsum [Gr] begraven in de kerk, tr. (resp. ongeveer 39 en ongeveer 32 jaar oud) te Op Dijkhuizen op dinsdag 10 feb 1452.
 

tr.
met

Nn .

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Unico  †1535   


Hiddeke Ripperda
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Hiddeke Ripperda, geb. circa 1457, ovl. (ongeveer 70 jaar oud) op vrijdag 11 nov 1527.

  • Vader:
    Unico II Ripperda Tot Farmsum, zn. van Hayo I Ripperda en Reinsta Abdena von Emden, geb. in 1413, hoofdeling en proost te Farmsum [Gr], hoofdeling en proost te Loppersum [Gr], hoofdeling (dankzij de afkomst van zijn vrouw) te Oosterwijtwerd [Gr], ontvangt van de keizer een bevestiging van zijn heerlijke rechten op maandag 12 jan 1474, verkrijgt het muntrecht, ovl. (ongeveer 61 jaar oud) op de Ripperdaborg aldaar in 1474 (hij overlijdt aan de pest), begr. te Farmsum [Gr] begraven in de kerk, tr. (resp. ongeveer 39 en ongeveer 32 jaar oud) te Op Dijkhuizen op dinsdag 10 feb 1452.
 

tr.
met

Edzard Manninga, zn. van Lütet II Manninga Von Lütetsburg en Adda Cirksena von Norden, hoofdeling te Pewsum [Deu], hoofdeling, hoofdeling te Bergum [Fr].

Uit dit huwelijk 3 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Focco     
Poppo     
Nn  †1527   


Johanna van Camphuysen
in
Genealogie van Folckermarus (Folcmar) Onsatha.
Genealogie van Johan Rengers.
Parenteel van Johan Rengers.

Johanna van Camphuysen Camphuisen, ovl. in 1575, begr. te Sibculo [Ov].

tr. (Hidde minstens 14 jaar oud) in 1534
met

Hidde Onsta1, zn. van Eylco Onsta en Oede Rengers van ten Post, geb. voor 1520, student (Colonia Claudia Ara Agrippinensium) te Colonia Claudia Ara Agrippinensium [Dui] op vrijdag 3 jan 1530, ovl. (minstens 23 jaar oud) op zondag 3 okt 15431, tr. (1) met Anna van Voêrst (Van Voorst)1. Uit dit huwelijk een dochter.


Aantekeningen bij Hidde Onsta.

Hidde Onsta, de tweede zoon van Eylko Onsta, ingeschreven als student te Keulen 3 januari 1530, is redger geweest te Leens. Hij trouwt Anna van Voêrst, overleden 'in de kraam' 16 maart 1533. In 1534 hertrouwt hij met Johanna van Camphuysen, overleden 1575, begraven te Sibculo. In 1525 verpacht Gerlach de Bever aan Hidde Onsta de halve proosdij van Leens, welke wijlen Erich, bisschop van Munster, hem gegeven heeft. In 1537 krijgt Hidde de andere helft van de proosdij er nog bij van Aleff van Mervelt vanwege zijn broeder Johan van Mervet. Hidde Onsta is overleden 3 oktober 1543.
Uit zijn tweede huwelijk heeft hij 4 kinderen, 3 dochters: Anna, getrouwd met Johan van den Clooster tot de Havixhorst; Adda, getrouwd met Claes van Burmania, hoofdeling te Grijpskerk; Ida, getrouwd met Roelof van Munster tot Harsefoort, hoofdeling toe Duirsum in den Ham en Loppersum - en één zoon, Eylko Onsta, geboren 17 april 1538, ingeschreven als student te Keulen in 1555, hoofdeling te Sauwerd, en bij een brief van 27 juni 1545 door Karel V bevestigt in de proosdij van Leens met de daarbij behorende tienden.

Aantekeningen bij Hidde Onsta en Johanna van Camphuysen

Feit heeft het over Telke Onsta de Oude en 'drie susters als Van Clooster, Bourmaigne en Munster.

Uit dit huwelijk 4 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Adda     
Ida     
Eylko*1538  †1575  36
Telke     



Bronnen:
1.Nobiliarium Groninganum van Wilhelm Coenders van Helpen, Boek, M.H.O. Feith, Genealogisch-Heraldisch Archief, Den Haag [Zh], 1886 (blz. 4)


NN Nn
NN Nn.

tr.
met

Eylko Onsta Verhildema Aylko Verhilderma (1398) is waarschijnlijk dezelfde als Aylko Onsta (1405-1420), zn. van Onno Onsta Ferhildema en Yde Nn Mogelijk is zij een Ferhildema geweest, geb. circa 1405, ovl. (hoogstens 17 jaar oud) voor vrijdag 1 feb 1422.

 



Aantekeningen bij Eylko Onsta Verhildema Aylko Verhilderma (1398) is waarschijnlijk dezelfde als Aylko Onsta (1405-1420).
.

Eylko (Onsta) Ferhildema, één der voornaamste Vetkopers, draagt in 1398 zijn bezittingen op aan Hertog Albrecht van Beieren, Graaf van Holland, om ze daarna van hem in leen terug te ontvangen. Hij wil, evenals vijf andere hovelingen in de Ommelanden, leenman worden van de Hertog van Beieren, om zelf meer macht over de omgeving te krijgen. De Schieringers zijn hier fel tegen. In 1400 ondernemen de Schieringers uit Groningen een veldtocht door de Ommelanden en verwoesten vele borgen van Vetkopers, o.a. de Onstaborg te Sauwerd en Verhildersum te Leens. Verhildersum wordt dan bewoond door Eylko Onsta; hij wordt gevangen genomen en meegevoerd naar Groningen.
Enige jaren later is hij weer thuis en koopt hij veellanderijen en rechten in de Marne. In 1420 leeft hij nog, maar vóór 1 februari 1422 is hij overleden, daar is dan een verdrag ondertekend, niet door hem, maar door zijn zoon Hidde.

Mogelijk heeft Aylko op Verhildersum gewoond. Of de latere Onsta's er gewoond hebben is onbekend. Wel is het zeer waarschijnlijk dat de borg in hun bezit is gebleven. In 1400 en 1514 werd de borg geteisterd door de Groningers net als de Onstaborg in Sauwerd. Van de tussenliggende jaren weten we bijna niets over Verhildersum. De naam komt niet voor onder die van de edele heerden van de rechtstoel Leens.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Hidde*1400  †1449  49


NN Nn
NN Nn.

relatie
met

Folckermarus (Folcmar) Onsatha, geb. in 1263, vertegenwoordigt Hunsingo tussen 1325 en 1326, relatie (2) met NN Nn. Uit deze relatie een dochter.


Aantekeningen bij Folckermarus (Folcmar) Onsatha.
De naam wordt ook wel vertaald als Folkmarus Onstra.

De familienaam.
Folckmarus ONSATHA, geboren rond 1263: In "De Ommelander Borgen en Steenhuizen", van dr. W.J. Formsma e.a. (bladz. 340 vv.) staat o.a.: "Het geslacht Onsta (oudtijds Onseda, Onsitha, Onsatha etc.) behoort tot de oudste en voornaamste families in de Ommelanden .. het is niet duidelijk hoe de genealogie Onsta in elkaar zit. Wapen: "In rood een goudgetongde en genagelde zwarte leeuw. Helmteken: een uitkomende leeuw." Hun borg heeft zich bij Sauwerd bevonden. De Onsta's worden, in tegenstelling tot de vele andere aanzienlijke geslachten, niet 'hoofdeling' of heerschap' genoemd, maar 'jonker', evenals de Ripperda's.

De eerste bijnaam betekent Folcmar, die in 1325 en 1326 Hunsingo vertegenwoordigt. Een Folcmar wordt ook in 1364 genoemd als hoofdeling te Sauwerd. Vervolgens is het Onno die als hoofdeling een rol speelt in 1371, 1384 en 1386. Hij zal in 1398 zijn gestorven. In dat jaar behoort zijn zoon Aylko, dan Verhildema genoemd, met andere hoofdelingen tot de partij der Vetkopers. Zij dragen de Ommelanden aan de graaf van Holland op, die zij als leenheer erkennen. Zij worden door de Groningers verslagen. Het huis te Sauwerd wordt in 1400 door hen belegerd en ingenomen. Sicke Benninge (van de kroniek) beschrijft deze gebeurtenis als volgt:.

"Up den bijnnenster hoeffstede stond een steenhuis, dat dicke was van muren XII olde murstenen, ende up de hoffstede stonden V starcke steenhusen, de elke dick weren VIII olde murstenen. Ende als dit ene huus seer toscoten was mijt bussen, soe liep Abeke, de de olde broder was unde om hadde beleggen laten up de husen, unde quam up de uterste hofstede, dear V stenen husen upstunden, so leten de borgers van Groningen enen groten (graft) graven uut Wetsinger sijlrijt ende uuth een diep geheten aen Onstenmanneborgh graven, doe weren de borgers van der steadt vorss,. mijt horen scepen in Onstenborchgraff. Ende de borgers wonnen thues mijt groter macht ende arbeit ende nemen de lueden gevangen. Ende Abeken Onsten wort gesloten in de stadt op de Botteringepoerte, daer he langen tijt up satt.".

Een broer van Abeke, Johannes, moet het zegel van Hunsingo dat op de borg berust teruggeven. Abeke is getrouwd met Ecke, die in of voor 1442 is overleden. Hij zelf leef nog in 1445, aangenomen dat hij identiek is met de Abeke van 1400. Het is namelijk niet duidelijk hoe de genealogie Onsta in elkaar zit. Onno, die in 1398 sterft, en zijn vrouw Yde hebben 7 zoons en een dochter, Evert. Deze dochter trouwt met Ewe van Ewsum. Maar van wie de latere Onsta's zonen zijn is niet bekend. Wel is zeker, dat ze betrokken blijven in de oorlogen na 1400 tegen Groningen. Ook blijft de verbinding met Verhildersum bestaan, maar of ze daar ook hebben gewoond is niet bekend. Wel kopen ze in de buurt land.
Met zekerheid treffen we als hoofdeling te Sauwerd aan Abel Onsta, getrouwd met Hille Jarges. Abel komt in 1456 met de stad Groningen tot een overeenkomst over de Herathemagoederen te Eenrum, waarvan hem een deel toekomt. Ook in 1475 komt hij als zodanig voor. Hij blijft anti-Gronings en geldt voor een vriend van de Bourgondiers die de traditie van de Hollandse graven voortzetten vaste voet te krijgen in Friesland. Zijn 'slot' wordt in 1468 zeer sterk genoemd. Verder weten we nog dat hij in 1477 8,5 van de 12 redgerschappen bezit in de rechtstoel Leens. Hij overlijdt in 1483, getuige zijn grafsteen, eerder in de kerk te Sauwerd en nu in het Groninger Museum. Hille Jarges sterft in 1498. Na de dood van Abel volgen zijn zonen Hiddo en Eylco als hoofdelingen te Sauwerd. Hiddo sterft in 1491. Eylco is getrouwd met Oede Rengers. Hij speelt een rol in de oorlogen die in 1498 beginnen. Ook hij is bij de atnti-Groningse partij. Onstaborg en Verhildersum worden dan ook door de Groningers aangevallen en beschadigd. In een brief van 1514 aan de graaf van Oost-Friesland kunnen we lezen:.
"dat huis tho Sawert, daar waren 4 goede stijnhuizen toe, die twee met leijden gedekt, ende die andere met dubbele pannen, ende de twe goede steijnkameren daar bij getimmert, des gelijke een kamer beneden ende boven. Alle deze huisen waren well gezierd en gestoffiert mit alle dingen daar zu behoorden unde welbeschoten mit wagenschotte, alle de kameren beneden unde boven. Daar waeren 10 slaapkameren mit beddesteden, daar waren 25 beschoten beddesteden, unde 3 schoersteenen op den huisen und alle die huisen eijne solder boven die kameren, unde eijn dijll twee solderen.-Alle die vensters met dikke iseren tralien, unde kelders ook met ondervensters. Alle dat ijseren werk, dat daaran was, hebben die Groningers met ijere hulpers te Groningen gevoerd. Daar bij eijn guet steijnhuis daar men in bruwet, 21 gebint lank, alle die balken niet zoo klein, hij was 5 vierendeel voet kant aan den einde unde dat huis solderen hoge boeven die balken, unde allen van gueden gekanten eijcken holt daar na hoogte und wijdt. Noch ein goede schuire van gueden holte, daarbij eijnen gueden peerde stalle, die stalle mit de schuure bijna zoo lank als dat bruwehuis, dit hebben zij alle verbrand met bruggen ende poorten unde eijn diel bomen afgehouwen in den hoeven, alzo dat zulkx niet gemaakt en was met 808 gulden, als zij daar gebrand en afgebroken hebben.".

De totale schade die hij aan de huizen te Sauwerd, Groningen en aan andere zaken geleden heeft, berekent hij op 13.400 goud gulden. Daar komt nog bij de schade aan Verhildersum voor 1250 goud gulden. Of hij daar iets voor vergoed gekregen heeft is wel zeer de vraag. In 1521 stierf Eylco.

Vervolgens treffen we zijn zonen Hidde, gestorven 1543, en Abel, gestorven 1558, en Abels zoon Aepke, gestorven 1564, als hoofdelingen te Sauwerd aan. Een andere zoon, Pieter, woont in 1533 op Schelligeheerd onder Wetsinge. In 1544 hebben Abel en Hidde, die volgens een ander bericht reeds in 1543 overleden zou zijn, een overeenkomst aangegaan over de rechten. Deze bleven gemeenschappelijk, maar de bediening zullen ze verdelen. Wanneer de een de rechten in de Marne zal bedienen, zal de ander dat doen buiten de Marne. Om de 6 jaar zal dat wisselen. De rechten buiten de Marne worden opgesomd. Zij liggen verspreid over een groot aantal kerspelen. In Sauwerd en Wetsinge bezitten de Onsta's twee van de vier ommegangen, in Obergum acht van de eenendertig, in Eenrum vier van de achttien, in Noordwolde drie van de dertien, in verschillende andere kerspelen een of twee. Van elders weten we, dat zij in dat jaar in de Marne de staande rechtstoel van Leens bezttten, in Warfhuizen, de Grote en de kleine redschap ongeveer de helft, terwijl aan het einde van de 16e eeuw ook de rechtstoel van Wehe en Zuurdijk staande is geworden. Door vererving en koop hebben zij deze rechten weten te verkrijgen.

Wie er eigenlijk eigenaar van de Onstaborg is, blijkt niet. Wel is zeker dat de zoon van Hidde, Eilco, later de borg bezit. Hidde pacht in 1525 van Gerlach de Bever de halve proosdij van Leens, die de bisschop van Munster hem voor zijn leven geschonken heeft, voor 21 hoornse guldens. In 1537 koopt hij de andere erbij van Alef van Munster. Na de dood van Hidde bevestigt Karel V in 1545 diens oudste zoon, wegens de diensten die zijn vader hem bewezen heeft bij de overgang van Groningen in 1536, in het bezit van de wereldlijke proosdij van Leens met de tienden en alle gerechtigheden die vanouds daarbij horen. Deze oudste zoon, uit Hidde's huwelijk met Johanna van Camphuysen, is dan nog minderjarig. Dit is Eylco, geboren in 1538, de oude genaamd ter onderscheiding van zijn gelijknamige neef, de zoon van Abeke Onsta. Het is niet geheel zeker of hij dezelfde is geweest als Eylco Onsta die de pastoor van Bedum, Regnerus Papinck, in 1570 vermoordt. Wel is zeker, dat Eylco de oude van 1573-1575 gevangen zit te Groningen, maar om welke reden is niet bekend. Hij sterft daar in 1575 aan de pest. Hij is getrouwd met met Elisabeth van der Eze, die zich van hem laat scheiden. Kinderen laat Eylco niet na, want zijn erfenis komt aan zijn zusters Ida en Adda, van wie de eerste getrouwd is met Roelof van Munster en de tweede met Claas van Burmania. Bij de boedelscheiding van 1576 verkrijgen Roelof van Munster, hoofdeling te Duursum, en Ida Onsta het huis te Sauwerd met alle gerechtigheden. Hij tracht ook voor zijn zoon Rudolf de proosdij Leens te verkrijgen in 1577.

Roelof van Munster en zijn vrouw verkopen in een niet bekend jaar Sauwerd aan Caspar van der Wenge, hoofdeling te Oldersum in Oost-Friesland, in 1582 getrouwd met Oede Onsta, een dochter van Aepco Onsta en Gela van Ewsum. Gedurende de 80-jarige oorlog heeft het huis veel te lijden. Door de Spaanse soldaten is het 'destruert und niedergelecht, das nur ein geringes ausserhalb ein hoff oder gartte davon ubrigh', zo schrijft in 1587 de graaf van Oost-Friesland in een brief aan de hoofdmannen van Stad en Lande waarin hij er ten behoeve van zijn onderdaan Caspar van der Wenge op aandringt, dat de soldaten het huis ontruimen.

Omstreeks 1628 is de behuizing nog 'ruineus' en bewoond door een arbeider. Het huis is dan eigendom van Boiocko (Boyo Ocko) van der Wenghe, in 1583 geboren als zoon van Caspar van der Wenghe en Oede Onsta. Deze komen in 1609 nog voor als hoofdeling en vrouwe te Sauwerd wanneer een klok gegoten wordt. Wanneer Caspar is overleden, is niet bekend (na 1598), zijn vrouw sterft niet lang voor mei 1615. Boyo Ocko sneuvelt als ritmeester in Staatse dienst in 1640 bij Hulst. Zijn erfgenamen verkopen de borg aan Bernard Coenders van Helpen, die op zijn beurt in 1658 hem overdraagt aan kapitein Hendrik Ruse. Het goed wordt dan aangeduid als een oud adellijk huis met staande hoge jurisdictie en gerechtigheden, het halve zijl- en dijkrecht met jacht en visserij, de enigste collatie van de pastorie en kosterie te Sauwerd alsmede gestoelten en graven met de blauwe stenen in de kerk, met de collatie van de prebende (fonds voor liefdadigheid), met hovingen en ruim 97 grazen land, het borgterrein inbegrepen. Het prebende-land is groot 15 en kwart gras en 31 jukken. In de borg woont dan de weduwe van een zekere Geert Lambers. De koopsom van het geheel bedraagt 40.600 gulden.

De koper, Hendrik Ruse, te Ruinen als zoon van een predikant geboren, wordt beroemd omdat hij goed vestingen kan bouwen. Bekend is hij met name geworden door de aanleg van de vesting Harburg, waarvoor hij werd vereerd met een gouden draagpenning, in 1660. Ook schrijft hij een boek over de vestingbouwkunde. De koning van Denemarken, in wiens dienst hij treedt, verheft hem tot baron van Rusensteen. Hij overlijdt in 1679 en wordt in de kerk van Sauwerd bijgezet. Ook zijn moeder en zijn vrouw Susanne Dubbengiesser liggen daar begraven. Zijn enige dochter en erfgename Johanna Maria is in tweede echt gehuwd in 1678 met de Deense officier Christian Juel (Juul). Na zijn dood hertrouwt zij met generaal Gregers Dae, die in 1712 sneuvelt bij Gadebusch. Zijn vrouw is drie dagen tevoren gestorven. Beide liggen in de dom te Viborg in koperen sarcofagen begraven. Zowel de baronie Rusensteen, noordelijk van Ringkoebing, als het huis Sauwerd vererven op Ove Henrik Juel. Deze verkoopt de borg aan Johan Herman Keiser, die nog in 1716 als zijn geconstitueerde redger optreedt. Keiser overlijdt in 1718, waarna zijn erfgenamen in 1725 een erfwissel aangaan met Alegonda Maria Tjarda van Starkenborgh, geboren Clant, waarbij deze de borg verkrijgt met de behangsels, stallingen, schathuizen, appel- en andere hoven, 11,5 gras groot, met grachten, singels, bomen en plantages; verder een staande jurisdictie, staande collatie, de halve schepperij van Sauwerd en Wetsinge, waarvan de vrouwe van Wetsinge de andere helft in bezit heeft, de staande zijlrechtereden van Sauwerd en Tijum en andere rechten en landerijen.

Wetsinge en Sauwerd zijn nu weer in een hand. Dat betekent het eind van de Onstaborg te Sauwerd. Het huis, dat in de 17e eeuw herbouwd is, wordt gesloopt, de rechten gevoegd bij het huis te Wetsinge. In 1765 en 1766 verkoopt douairiere Rengers met het huis te Wetsinge ook het schathuis te Sauwerd en het binnenhof met de daarom lopende gracht.

Huidige toestand.
Het borgterrein is diep afgegraven en de grachten gedempt. Daardoor is een steile wand ontstaan tussen het terrein en de wierde van Sauwerd waar vroeger de kerk stond. Het huisje op het terrein is uiteraard verdwenen. Bij de ingang van het terrein staat een nieuw huisje waarop 'schathuis' staat.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Onno*1327 Leens [Gr] †1398  71


NN Nn
NN Nn.

relatie
met

Folckermarus (Folcmar) Onsatha, geb. in 1263, vertegenwoordigt Hunsingo tussen 1325 en 1326, relatie (1) met NN Nn. Uit deze relatie een zoon.


Aantekeningen bij Folckermarus (Folcmar) Onsatha.
De naam wordt ook wel vertaald als Folkmarus Onstra.

De familienaam.
Folckmarus ONSATHA, geboren rond 1263: In "De Ommelander Borgen en Steenhuizen", van dr. W.J. Formsma e.a. (bladz. 340 vv.) staat o.a.: "Het geslacht Onsta (oudtijds Onseda, Onsitha, Onsatha etc.) behoort tot de oudste en voornaamste families in de Ommelanden .. het is niet duidelijk hoe de genealogie Onsta in elkaar zit. Wapen: "In rood een goudgetongde en genagelde zwarte leeuw. Helmteken: een uitkomende leeuw." Hun borg heeft zich bij Sauwerd bevonden. De Onsta's worden, in tegenstelling tot de vele andere aanzienlijke geslachten, niet 'hoofdeling' of heerschap' genoemd, maar 'jonker', evenals de Ripperda's.

De eerste bijnaam betekent Folcmar, die in 1325 en 1326 Hunsingo vertegenwoordigt. Een Folcmar wordt ook in 1364 genoemd als hoofdeling te Sauwerd. Vervolgens is het Onno die als hoofdeling een rol speelt in 1371, 1384 en 1386. Hij zal in 1398 zijn gestorven. In dat jaar behoort zijn zoon Aylko, dan Verhildema genoemd, met andere hoofdelingen tot de partij der Vetkopers. Zij dragen de Ommelanden aan de graaf van Holland op, die zij als leenheer erkennen. Zij worden door de Groningers verslagen. Het huis te Sauwerd wordt in 1400 door hen belegerd en ingenomen. Sicke Benninge (van de kroniek) beschrijft deze gebeurtenis als volgt:.

"Up den bijnnenster hoeffstede stond een steenhuis, dat dicke was van muren XII olde murstenen, ende up de hoffstede stonden V starcke steenhusen, de elke dick weren VIII olde murstenen. Ende als dit ene huus seer toscoten was mijt bussen, soe liep Abeke, de de olde broder was unde om hadde beleggen laten up de husen, unde quam up de uterste hofstede, dear V stenen husen upstunden, so leten de borgers van Groningen enen groten (graft) graven uut Wetsinger sijlrijt ende uuth een diep geheten aen Onstenmanneborgh graven, doe weren de borgers van der steadt vorss,. mijt horen scepen in Onstenborchgraff. Ende de borgers wonnen thues mijt groter macht ende arbeit ende nemen de lueden gevangen. Ende Abeken Onsten wort gesloten in de stadt op de Botteringepoerte, daer he langen tijt up satt.".

Een broer van Abeke, Johannes, moet het zegel van Hunsingo dat op de borg berust teruggeven. Abeke is getrouwd met Ecke, die in of voor 1442 is overleden. Hij zelf leef nog in 1445, aangenomen dat hij identiek is met de Abeke van 1400. Het is namelijk niet duidelijk hoe de genealogie Onsta in elkaar zit. Onno, die in 1398 sterft, en zijn vrouw Yde hebben 7 zoons en een dochter, Evert. Deze dochter trouwt met Ewe van Ewsum. Maar van wie de latere Onsta's zonen zijn is niet bekend. Wel is zeker, dat ze betrokken blijven in de oorlogen na 1400 tegen Groningen. Ook blijft de verbinding met Verhildersum bestaan, maar of ze daar ook hebben gewoond is niet bekend. Wel kopen ze in de buurt land.
Met zekerheid treffen we als hoofdeling te Sauwerd aan Abel Onsta, getrouwd met Hille Jarges. Abel komt in 1456 met de stad Groningen tot een overeenkomst over de Herathemagoederen te Eenrum, waarvan hem een deel toekomt. Ook in 1475 komt hij als zodanig voor. Hij blijft anti-Gronings en geldt voor een vriend van de Bourgondiers die de traditie van de Hollandse graven voortzetten vaste voet te krijgen in Friesland. Zijn 'slot' wordt in 1468 zeer sterk genoemd. Verder weten we nog dat hij in 1477 8,5 van de 12 redgerschappen bezit in de rechtstoel Leens. Hij overlijdt in 1483, getuige zijn grafsteen, eerder in de kerk te Sauwerd en nu in het Groninger Museum. Hille Jarges sterft in 1498. Na de dood van Abel volgen zijn zonen Hiddo en Eylco als hoofdelingen te Sauwerd. Hiddo sterft in 1491. Eylco is getrouwd met Oede Rengers. Hij speelt een rol in de oorlogen die in 1498 beginnen. Ook hij is bij de atnti-Groningse partij. Onstaborg en Verhildersum worden dan ook door de Groningers aangevallen en beschadigd. In een brief van 1514 aan de graaf van Oost-Friesland kunnen we lezen:.
"dat huis tho Sawert, daar waren 4 goede stijnhuizen toe, die twee met leijden gedekt, ende die andere met dubbele pannen, ende de twe goede steijnkameren daar bij getimmert, des gelijke een kamer beneden ende boven. Alle deze huisen waren well gezierd en gestoffiert mit alle dingen daar zu behoorden unde welbeschoten mit wagenschotte, alle de kameren beneden unde boven. Daar waeren 10 slaapkameren mit beddesteden, daar waren 25 beschoten beddesteden, unde 3 schoersteenen op den huisen und alle die huisen eijne solder boven die kameren, unde eijn dijll twee solderen.-Alle die vensters met dikke iseren tralien, unde kelders ook met ondervensters. Alle dat ijseren werk, dat daaran was, hebben die Groningers met ijere hulpers te Groningen gevoerd. Daar bij eijn guet steijnhuis daar men in bruwet, 21 gebint lank, alle die balken niet zoo klein, hij was 5 vierendeel voet kant aan den einde unde dat huis solderen hoge boeven die balken, unde allen van gueden gekanten eijcken holt daar na hoogte und wijdt. Noch ein goede schuire van gueden holte, daarbij eijnen gueden peerde stalle, die stalle mit de schuure bijna zoo lank als dat bruwehuis, dit hebben zij alle verbrand met bruggen ende poorten unde eijn diel bomen afgehouwen in den hoeven, alzo dat zulkx niet gemaakt en was met 808 gulden, als zij daar gebrand en afgebroken hebben.".

De totale schade die hij aan de huizen te Sauwerd, Groningen en aan andere zaken geleden heeft, berekent hij op 13.400 goud gulden. Daar komt nog bij de schade aan Verhildersum voor 1250 goud gulden. Of hij daar iets voor vergoed gekregen heeft is wel zeer de vraag. In 1521 stierf Eylco.

Vervolgens treffen we zijn zonen Hidde, gestorven 1543, en Abel, gestorven 1558, en Abels zoon Aepke, gestorven 1564, als hoofdelingen te Sauwerd aan. Een andere zoon, Pieter, woont in 1533 op Schelligeheerd onder Wetsinge. In 1544 hebben Abel en Hidde, die volgens een ander bericht reeds in 1543 overleden zou zijn, een overeenkomst aangegaan over de rechten. Deze bleven gemeenschappelijk, maar de bediening zullen ze verdelen. Wanneer de een de rechten in de Marne zal bedienen, zal de ander dat doen buiten de Marne. Om de 6 jaar zal dat wisselen. De rechten buiten de Marne worden opgesomd. Zij liggen verspreid over een groot aantal kerspelen. In Sauwerd en Wetsinge bezitten de Onsta's twee van de vier ommegangen, in Obergum acht van de eenendertig, in Eenrum vier van de achttien, in Noordwolde drie van de dertien, in verschillende andere kerspelen een of twee. Van elders weten we, dat zij in dat jaar in de Marne de staande rechtstoel van Leens bezttten, in Warfhuizen, de Grote en de kleine redschap ongeveer de helft, terwijl aan het einde van de 16e eeuw ook de rechtstoel van Wehe en Zuurdijk staande is geworden. Door vererving en koop hebben zij deze rechten weten te verkrijgen.

Wie er eigenlijk eigenaar van de Onstaborg is, blijkt niet. Wel is zeker dat de zoon van Hidde, Eilco, later de borg bezit. Hidde pacht in 1525 van Gerlach de Bever de halve proosdij van Leens, die de bisschop van Munster hem voor zijn leven geschonken heeft, voor 21 hoornse guldens. In 1537 koopt hij de andere erbij van Alef van Munster. Na de dood van Hidde bevestigt Karel V in 1545 diens oudste zoon, wegens de diensten die zijn vader hem bewezen heeft bij de overgang van Groningen in 1536, in het bezit van de wereldlijke proosdij van Leens met de tienden en alle gerechtigheden die vanouds daarbij horen. Deze oudste zoon, uit Hidde's huwelijk met Johanna van Camphuysen, is dan nog minderjarig. Dit is Eylco, geboren in 1538, de oude genaamd ter onderscheiding van zijn gelijknamige neef, de zoon van Abeke Onsta. Het is niet geheel zeker of hij dezelfde is geweest als Eylco Onsta die de pastoor van Bedum, Regnerus Papinck, in 1570 vermoordt. Wel is zeker, dat Eylco de oude van 1573-1575 gevangen zit te Groningen, maar om welke reden is niet bekend. Hij sterft daar in 1575 aan de pest. Hij is getrouwd met met Elisabeth van der Eze, die zich van hem laat scheiden. Kinderen laat Eylco niet na, want zijn erfenis komt aan zijn zusters Ida en Adda, van wie de eerste getrouwd is met Roelof van Munster en de tweede met Claas van Burmania. Bij de boedelscheiding van 1576 verkrijgen Roelof van Munster, hoofdeling te Duursum, en Ida Onsta het huis te Sauwerd met alle gerechtigheden. Hij tracht ook voor zijn zoon Rudolf de proosdij Leens te verkrijgen in 1577.

Roelof van Munster en zijn vrouw verkopen in een niet bekend jaar Sauwerd aan Caspar van der Wenge, hoofdeling te Oldersum in Oost-Friesland, in 1582 getrouwd met Oede Onsta, een dochter van Aepco Onsta en Gela van Ewsum. Gedurende de 80-jarige oorlog heeft het huis veel te lijden. Door de Spaanse soldaten is het 'destruert und niedergelecht, das nur ein geringes ausserhalb ein hoff oder gartte davon ubrigh', zo schrijft in 1587 de graaf van Oost-Friesland in een brief aan de hoofdmannen van Stad en Lande waarin hij er ten behoeve van zijn onderdaan Caspar van der Wenge op aandringt, dat de soldaten het huis ontruimen.

Omstreeks 1628 is de behuizing nog 'ruineus' en bewoond door een arbeider. Het huis is dan eigendom van Boiocko (Boyo Ocko) van der Wenghe, in 1583 geboren als zoon van Caspar van der Wenghe en Oede Onsta. Deze komen in 1609 nog voor als hoofdeling en vrouwe te Sauwerd wanneer een klok gegoten wordt. Wanneer Caspar is overleden, is niet bekend (na 1598), zijn vrouw sterft niet lang voor mei 1615. Boyo Ocko sneuvelt als ritmeester in Staatse dienst in 1640 bij Hulst. Zijn erfgenamen verkopen de borg aan Bernard Coenders van Helpen, die op zijn beurt in 1658 hem overdraagt aan kapitein Hendrik Ruse. Het goed wordt dan aangeduid als een oud adellijk huis met staande hoge jurisdictie en gerechtigheden, het halve zijl- en dijkrecht met jacht en visserij, de enigste collatie van de pastorie en kosterie te Sauwerd alsmede gestoelten en graven met de blauwe stenen in de kerk, met de collatie van de prebende (fonds voor liefdadigheid), met hovingen en ruim 97 grazen land, het borgterrein inbegrepen. Het prebende-land is groot 15 en kwart gras en 31 jukken. In de borg woont dan de weduwe van een zekere Geert Lambers. De koopsom van het geheel bedraagt 40.600 gulden.

De koper, Hendrik Ruse, te Ruinen als zoon van een predikant geboren, wordt beroemd omdat hij goed vestingen kan bouwen. Bekend is hij met name geworden door de aanleg van de vesting Harburg, waarvoor hij werd vereerd met een gouden draagpenning, in 1660. Ook schrijft hij een boek over de vestingbouwkunde. De koning van Denemarken, in wiens dienst hij treedt, verheft hem tot baron van Rusensteen. Hij overlijdt in 1679 en wordt in de kerk van Sauwerd bijgezet. Ook zijn moeder en zijn vrouw Susanne Dubbengiesser liggen daar begraven. Zijn enige dochter en erfgename Johanna Maria is in tweede echt gehuwd in 1678 met de Deense officier Christian Juel (Juul). Na zijn dood hertrouwt zij met generaal Gregers Dae, die in 1712 sneuvelt bij Gadebusch. Zijn vrouw is drie dagen tevoren gestorven. Beide liggen in de dom te Viborg in koperen sarcofagen begraven. Zowel de baronie Rusensteen, noordelijk van Ringkoebing, als het huis Sauwerd vererven op Ove Henrik Juel. Deze verkoopt de borg aan Johan Herman Keiser, die nog in 1716 als zijn geconstitueerde redger optreedt. Keiser overlijdt in 1718, waarna zijn erfgenamen in 1725 een erfwissel aangaan met Alegonda Maria Tjarda van Starkenborgh, geboren Clant, waarbij deze de borg verkrijgt met de behangsels, stallingen, schathuizen, appel- en andere hoven, 11,5 gras groot, met grachten, singels, bomen en plantages; verder een staande jurisdictie, staande collatie, de halve schepperij van Sauwerd en Wetsinge, waarvan de vrouwe van Wetsinge de andere helft in bezit heeft, de staande zijlrechtereden van Sauwerd en Tijum en andere rechten en landerijen.

Wetsinge en Sauwerd zijn nu weer in een hand. Dat betekent het eind van de Onstaborg te Sauwerd. Het huis, dat in de 17e eeuw herbouwd is, wordt gesloopt, de rechten gevoegd bij het huis te Wetsinge. In 1765 en 1766 verkoopt douairiere Rengers met het huis te Wetsinge ook het schathuis te Sauwerd en het binnenhof met de daarom lopende gracht.

Huidige toestand.
Het borgterrein is diep afgegraven en de grachten gedempt. Daardoor is een steile wand ontstaan tussen het terrein en de wierde van Sauwerd waar vroeger de kerk stond. Het huisje op het terrein is uiteraard verdwenen. Bij de ingang van het terrein staat een nieuw huisje waarop 'schathuis' staat.

Uit deze relatie een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Bawe (Bouwe) Eduarda*1310     


NN Cater
NN Cater.


Ocko I Tom Brok
 
Ocko I Tom Brok1, geb. in 1350, Oostfriese krijgsheer en hoofdeling, wordt door de koningin van Napels tot Condotiere (ridder) geslagen, hoofdeling in Brockmerland, Auricherland en Emsigerland, ovl. (ongeveer 39 jaar oud) in 1389.



Aantekeningen bij Ocko I Tom Brok.
In 1376 treedt Ocko I tom Brok aan. Hij beheerst op dat moment vrijwel geheel Oost-Friesland en Norderland. In 1379 neemt hij Emsigerland ten noorden van Emden, in zijn bezit. Later neemt hij het Harlingerland en Auricherland in bezit. Vervolgens wordt de burcht in Aurich het centrum van de heerschappij van de familie Tom Brok. Hij wordt door de koning van Napels tot Condodiere (ridder) geslagen.
In 1380 wordt in Aurich de eerste hoofdelingenburcht van de familie tom Brok gebouwd. Deze heeft waarschijnlijk gestaan op de plaats waar tegenwoordig het Piquerhof staat. Rond 1430 wordt de burcht volledige verwoest. Later wordt tegenover deze plaats door Ulrich Cirksena in 1448 een waterburcht, de Averborg, gebouwd.
In 1381 stelt Ocko I tom Brok Albrecht van Beieren, Graaf van Holland als leenheer aan. Dit wordt door de Oostfriezen gezien als een beperking van de Friese vrijheid en Ocko I tom Brok wordt voor zijn burcht door een sluipmoordenaar vermoord.

tr. (resp. minstens 26 en minstens 21 jaar oud) (1) tussen vrijdag 13 dec 1376 en zaterdag 5 jul 1377 2,2
met

Fokeldis (Foelke) Kampana von Strakholt2,3 Ook: Foelke Kampana en Quade Foelke (Kwade Foelke), naar haar strengheid, dr. van Kempo van Hinte en Nn, geb. te Hinte, Ost-Friesland circa 13552,3,2,3, ovl. (minstens 62 jaar oud) tussen zaterdag 16 aug 1417 en woensdag 4 aug 1419 2,3,2,3.


Aantekeningen bij Fokeldis (Foelke) Kampana von Strakholt Ook: Foelke Kampana en Quade Foelke (Kwade Foelke), naar haar strengheid.
KAMPANA, Foelke, ook bekend als Fokelt tom Broke (geb. Hinte, Oostfriesland, ca. 1355 – gest. Aurich, Oostfriesland, tussen 16-8-1417 en 4-8-1419), wegens legendarische wreedheid bekend als 'kwade Foelke'. Dochter van Kempo von Hinte, hoofdeling op de Westerburg van Hinte. In 1377 trouwde Foelke Kampana met Ocko Kenisna tom Brok(e) (gest. 1389), ridder en heer van de Oldeborg, hoofdeling in Brockmerland, Auricherland en Emsigerland in Oostfriesland. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren.
•.
Foelke wordt op 12 december 1376 voor het eerst genoemd bij de stichting van het vrouwenklooster Dykhusen. In een oorkonde betreffende de overdracht van een kapel komt ‘Fokeldis Kampana, puella (jonge vrouw) in Hynte’ voor, samen met onder anderen Ocko tom Brok, haar latere echtgenoot en een bijzonder machtige en onafhankelijke edelman. Priores van het nieuwe klooster werd Foelkes zuster Heba, weduwe van Ocko’s jong gestorven broer. Kort daarop, tussen 13 december 1376 en 5 juli 1377, trouwden Foelke en Ocko.
•.
Uit contemporaine bronnen komt Foelke naar voren als een eerbare en vrome vrouw. Na het huwelijk tussen Foelke en Ocko verleende paus Gregorius XI het echtpaar een volledige aflaat. Tevens kre­eg het paar het recht een draagaltaar te bezitten, dat hen in staat stelde overal – ook buiten kerken en kapellen – de mis op te laten dragen. Foelke schonk ook landerijen aan het premonstraten­zer­klooster Aland en het cisterciën­zer­klooster Ihlo, dat door Ocko was gesticht. Uit open brieven en oorkonden blijkt dat ze ernaar streefde een scheids­rech­terlijke en bemiddelende rol te spelen in (familie)conflicten.
•.
Politiek.
De Friese landen werden in de veertiende en vijftiende eeuw verscheurd door partijstrijd in Westerlauwers Friesland. Er heerste de zogenaamde ‘Friese vrijheid’: het gebied was niet aan een lands­heerlijk gezag onderworpen. Door de inmenging van buitenlandse vorsten werd het conflict steeds grootschaliger. Op zoek naar bondgenoten kwam Ocko tom Broke in contact met Albrecht van Beieren, graaf van Holland, die Friesland wilde veroveren en zijn steun aanbood. In 1381 gaf Ocko zijn landen aan Albrecht in leen en raakte zo directer betrokken bij de strijd in het Friesland ten westen van de Eems.
•.
In 1389 belegerde een van Ocko’s tegenstanders, de hoofdeling Folk­mar Allena, het slot te Aurich. Tijdens de onderhandelingen op 7 au­gustus van dat jaar werd Ocko op lafhar­tige wijze vermoord. Foelke zocht direct hulp bij bond­genoten van haar man. Gedurende haar afwezigheid probeerde een andere vijand van Ock o, de machtige hoofdeling Edo Wiemken van Rüstrin­gen, de burcht in Aurich te veroveren en verschans­te zich in de kerk. Foelke keerde terug met hulptroepen en slaagde erin de kerk te hero­ve­r en. Twee­honderd gevangenen werden ter plek­ke onthoofd.
•.
Omdat hun zoon Keno nog minderjarig was, kwam het regentschap over Brockmerland in handen va n Widzel, een oudere bas­taard­zoon van Ocko. Spoedig bleek dat Widzel aspiraties koesterde om Ocko’s erfenis naar zich toe te trekken. Hij verbond zich met Folkmar Allena, maar in april 139 9 werd Widzel in een vete doodgeslagen. Zo kwam de weg vrij voor Foelkes inmiddels vol­wassen zoon Keno (II) om de macht over te nemen. Foelke bleef nauw bij de regering betrokken. Toen Keno in 1400 door de Hanzesteden in gijzeling was genomen omdat hij steun had verleend aan zeerovers, wist Foelke hem uit zijn benarde positie te krijgen door met succes steun te vragen aan hertog Willem van Gulik en Gelre. Op 13 november 1400 kwam haar zoon als vazal van hertog Willem op vrije voeten en sloot hij een bondgenootschap met de Hanzesteden.
•.
Na de dood van Keno in 1417 trad Foelke weer korte tijd op als voog­des, nu voor haar minderjarige kleinzoon Ocko II. In een oorkonde van 16 augustus 1417, waarin Ocko een door zijn vader gesloten bondgenootschap met de stad Groningen vernieuwt, komt ‘frou Fokelt mynre oldermoder’ (vrouwe Foelke mijn grootmoeder) voor onder de personen die namens hem zweren. Kort daarna, blijkens een oorkonde in elk geval voor 4 augustus 1419, is Foelke Kampana gestorven. Zij is begraven in de Lambertikerk te Aurich. Van haar grafsteen zijn in de negentiende eeuw nog tekeningen gemaakt, maar de steen zelf is nadien verloren gegaan.
•.
Overlevering.
Foelke is vooral bekend gebleven onder haar bijnaam ‘quade Foelck’. De Oostfriese hoof­de­ling en historieschrijver Eggerik Beninga (1490-1562), verwant aan de Allena’s, is hie r voor een groot deel debet aan. Hij vermeldt in zijn Chronica der Fresen als eerste een aantal legenden over haar die beeld­bepalend bleken, hoewel ze onder meer een loopje nemen met de jaartallen.
•.
Volgens de eerste legende maakte Ocko in 1379 bij een veldslag tegen zijn vijand Folkmar Allena twee hoofdelings­zonen krijgsge­van­gen. Het waren Folkmars zoon, en de zoon v an Ocko’s zuster. Ocko stuurde de gevangenen naar Foel­ke en droeg haar op goed voor de jongeman­nen te zorgen. Zij liet hen echter in de gevangenis van de honger omkomen. Om er zeker van te zijn dat niemand hun te eten zou geven, droeg ze zelf de sleutels van de kerker bij zich. Na­ hun hongerdood liet Foelke de lijken naar het klooster Ihlo bren­gen en beval de abt de lichamen in het moeras te gooien. Hij negeerde het bevel en gaf ze een christelijke be­gra­fenis. Deze legende bevat een historische kern. Rond 1409 had Foelke s zoon Keno namelijk de burcht van Folkmar Allena in Osterhusen veroverd en daar­­bij twee hoofde­lingen gevangen genomen. Ze werden op de burcht te Aurich vastge­hou­ den, waar ze kort daarop onder verdachte omstandigheden stier­ven. Keno werd vanwege deze inbreuk op het veterecht in de ban gedaan. Foelkes betrokkenheid blijkt niet uit de bronnen. Waarom zij in de latere beschrijving van het gebeuren de schuld aangewreven kreeg, is niet duidelijk.
•.
Volgens de tweede legende zou Foelke in 1397 haar schoon­zoon Lütet Attena, heer van Nesse, aangeraden hebben zijn vrouw, Foelkes eigen dochter Occa, te doden, als straf voor haar losban­digheid en buiten­echte­lijke relaties. Amper had de onge­lukkige echtgenoot zijn vrouw om het leven gebracht, of Foelke liet de burcht van h aar schoonzoon aanvallen. Lütet vluchtte naar zijn vader Hero von Dornum, maar Foelke veroverde ook die burcht. Vader en zoon werden gevangengenomen en ter plekke op bevel van Foelke terechtgesteld: Hero op bruin, Lütet op groen Leids laken. Dit verhaal heeft dezelfde historische kern als het eerste. Na de inname van de burcht van de Allena’s zag Keno ook kans de burcht van zijn zwager Lütet in Nesse te veroveren. Hij werd daarbij gesteund door de Han­ze. In de Norder Annalen wordt onder het jaar 1411 ver­meld dat een groot aantal hoofdelingen, waaronder Lütet en zijn familie, door Keno is te­recht­ge­steld. De plotse­linge en voortijdige dood van Occa, juist toen haar man en broer als doodsvijanden tegenover el­kaar stonden, heeft waarschijnlijk geleid tot verhalen over een gewelddadige dood, waarbij Beninga er niet voor terugdeinst om de dochter minstens zo zwart te maken als de moeder. In de loop van de tijd kreeg Foelke een belangrijke rol in de legende, hoewel ze volgens de feiten in het geheel niet betrokken was.
•.
Het beeld dat Eggerik Beninga ruim een eeuw later schetst van de strijd tussen zijn voorouders en de Tom Broks om de hegemonie in dat gebied, is gekleurd door de gruwelijke verha­len over Foelke, een bijzonder energieke vrouw die haar man en zoon in tijden van nood in daad­kracht overtrof. Blijkbaar leidde haar daadkrachtige optreden ertoe dat de wreedheden die haar zoon Keno had begaan, aan de moeder werden toege­schreven.
•.
In de negen­tien­de eeuw schreef de Oost­fries Willrath Dreesen een bal­lade over Foelke. Op slot Dornum hing een –overduidelijk onecht – portret van haar, waarop ze met sleut els wordt afgebeeld, een verwijzing naar de opsluiting van de beide jonge hoofde­lingen. Volgens een Oostfriese sage verschijnt zij in dat kasteel aan de slotheren wanneer die op sterven liggen. Doen ze boete, dan is Foelke (Fokeld) rustig, maar doen ze dat niet, dan gaat zij spoken. Volgens andere sagen verscheen ze in Aurich als het grafelijk gerechtshof op het punt stond een onschuldige te veroordelen of als de burgheer een ongeluk stond te wachten. Opmerkelijk is dat zij in deze sagen geen kwade geest is, en verschijnt als hoedster van deugd en recht.
•.
De vermeende gruweldaden van Foelke Kampana inspi­reerden ook toneel­schrijvers: in 1842 werd er een historisch treur­spel uitgebracht, in 1912 gevolgd door een ‘Volks­­stück’. Ook in een ‘Hei­matspiel’ uit 1920 over de ondergang van de Attena’s kwam Foelke ten tone­le. In de twintigste eeuw ten slotte waren de verhalen over Foelke Kampana aanleidin g voor twee historische romans. De eerste dateert van 1934, geschreven door de van oorsprong Friese schrijver Stef­­fen Bartstra, de tweede is van de hand van de Oostfriese Siever Johanna Meyer-Abich. Dit laatste boek werd voor het eerst uitge­bracht in 1943 en in 1967 en 1990 herdrukt.

Uit dit huwelijk 4 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Hebe II*1370     
Occa*1375  †1411  36
Fossa Kenesna (Focke)*1370     
Keno II  †1417   

tr. (2)
met

Nn .

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Widzel  †1399 Detern [Deu]  



Bronnen:
1.Krummhörn Greetsiel (Www.Greetsiel.De), Greetsiel
2.Instituut v. Ned. Gesch., een project van ING en OGC (UU)., ING
3.Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland, Dig Vrouw Lex

Dossier:


NN Nn
NN Nn, geb. circa 1390.

relatie
met

Focko (Focco, Focce, Focke) Ewesma (Eusma, Ewens, Ewes) (Ackinga), zn. van Ewo Erickes van Emden en Bawe Ukena Tho Dijkhuizen, geb. te Woltersum, Gem. ten Boer circa 1390, komt voor als hoofdeling en ridder te Woltersum [Gr], tr. (2) met NN Nn. Uit dit huwelijk een zoon.

 



Aantekeningen bij Focko Ewesma (Ackinga).
Ubbo Emmius schrijft, in 1415 over het huis te Woltersum, behorende aan Focco Eusma, zoon van Ewo, wordt verwoest. Sicke Benninge noemt hem Focco Ewesma. Hij is waarschijnlijk een zoon van de voornoemde Ebbe of Ewe Ackinga en komt zelfs ook voor als Focke Ackinga. Door het huwelijk van zijn dochter Hisse met Dutmer Rengers zijn de Woltersumer goederen aan de familie Rengers gekomen.
In de kroniek van Sicke Benninga wordt het als volgt vermeld: 'Focke Ewsema huues tooltersum' is in 1415 'omgeworpen'. De borg van Focke Ackinga wordt dan door Keno tom Brok, leider van de Vetkopers, verwoest.

Andere bron: Hoofdeling Woltersum. In 1415 wordt zijn huis te Woltersum verwoest. Is dit dezelfde als Focko Ackinga,waarvan eveneens bekend dat zijn huis te Woltersum in 1415 wordt verwoest door de leider van de vetkopers Keno tom Brok? Deze Focko is een zoon van Ebbe Ackinga, gehuwd met N.N. Fratema. Ebbe bezit een steenhuis te Weiwerd, dat wordt verwoest in een oorlog Hij bouwt daarop het zojuist genoemde steenhuis ten oosten van Woltersum.

Schieringers en Vetkopers.
In de Friese landen woeden al halverwege de 14e eeuw veten tussen Schieringers en Vetkopers, de benamingen voor regionale strijdgroepen van wisselende samenstelling en betekenis die in de loop van de tijd blijken vooral te verschillen in de economische en politieke belangen die zij op enig moment nastreven.
Aanvankelijk kiest de stad voor de 'Schieringers' en is Groningen het centrum van verzet tegen Hollandse invloeden in de Friese landen, in die jaren belichaamd door Albrecht van Beieren, graaf van Holland (in functie 1358-1404). Albrecht van Beieren heeft onder meer een verbond gesloten met de hoofdeling Ocko tom Brok, die streeft naar de volledige macht in Oost-Friesland.
Schieringers: mogelijk genoemd naar de grauwe, of schiere, habijten van ongebleekte schapenwol van de lekenbroeders van de Cisterciënzer kloosterorde; de Vetkopers naar de vetweiderij en de daarmee verbonden handel (op Holland) door de orde der Praemonstratenzers of Norbertijnen. De benamingen komen voor het eerst voor in 1392 en gelden met name partijen in Westerlauwers Friesland. Voor de controversiële facties in Stad en Ommelanden zijn uit de 14e eeuw geen nadere aanduidingen bekend.
Kloosters en kloosterorden spelen een belangrijke rol in het politieke en economische leven, gegeven hun betrokkenheid bij landontginning, landbouw en waterstaat (zijlvestenijen). De leiding van de kloosters is veelal verwant aan plaatselijke machthebbers.


Focko Ewesma (Eusma) was inderdaad een zoon van Ewo.
Dat bewijst het volgende citaat:
"Focko Eusma, Ewonis filius, Wolterhemus."
(transcriptie: Focko Ewesma, zoon van Ewo, Woltersum)
Focko wordt hier Eusma genoemd en zijn vader Ewo was hoofdeling
te Woltersum.
Bron: Untersuchungen über friesische rechtsgeschichte, Volumes 2-3.
Karl Otto Theresius Freherr von Richthofen. W. Hertz. (Bessersche Buchh.), 1882.

Uit deze relatie een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN     


NN Ewens
NN Ewens.

 

tr. circa maandag 11 nov 1472
met

Duurt Allersma, is zijlrechter te Aduarderzijl [Gr] in 1489.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Sirp Duurts  †1555 Ezinge [Gr]  


Hayen van Westerwolde
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Hayen Addinga van Westerwolde.

relatie
met

Unico I (Uniko, Umke, Uncko, Oncko, Oeneke) Ripperda1, zn. van Rypert Ripperda en Nn, geb. circa 1335, proost te Farmsum [Gr], hoofdeling te Farmsum [Gr], proost te Loppersum [Gr], geldt als stamvader van de Ripperda's, voogd van de kinderen van Egge Addinga te Wedde [Gr] in 1397, ovl. (hoogstens 65 jaar oud) voor 1400, begr. te Farmsum [Gr] in de kerk.

 



Aantekeningen bij Unico I Ripperda.
Unico Ripperda, geboren circa 1335, hoofdeling te Farmsum en volgens een grafschrift in de kerk van Farmsum, proost van Farmsum en Loppersum. Hij maakt deel uit van de groep hoofdelingen en Vetkopers, die in 1398 hertog Albrecht van Beieren, graaf van Holland en Zeeland, huldigen. Dit leidt tot het beleg van de borg Farmsum door de stadsburgers van Groningen in maart 1400. Hij overlijdt in 1400, mogelijkerwijze na de val van de borg. Omdat de geregelde stamreeks na Unico voortgaat, geldt hij als de stamvader van het geslacht Ripperda.
Hij wordt in een loden kist begraven in de (oude) kerk van Farmsum. Bij de herbouw van de kerk in 1865 komt men de kist weer tegen en wordt in de nieuwe kerk neergelaten, rechts van het koor.

Het stamwapen van de Ripperda's.
Wapen: In zwart een geharnaste galopperende man te paard, zwaaiend met e en zwaard boven de gepluimde helm,alles vangoud. Helmteken: een uitkomen de draak van goud met opgeheven vlucht. Dekkleden: goud en zwart.
Schildhouders: twee draken van goud, 'gehalsband van hetzelfde'.
De Ripperda's worden, in tegenstelling tot de vele andere aanzienlijke geslachten, niet hoofdeling of heerschap genoemd maar 'jonker', evenals de Onsta's en de Addinga's. Met deze laatste familie zijn zeker bloedbanden. Unico Ripperda van Farmsum is bijvoorbeeld voormond van Haye en Bole Addinga. Verder is het wapen van de Addinga's exact gelijk aan aan dat van de familie Ripperda, behalve het email van het veld dat bij de Addinga's azuur is. Ook komen in beide geslachten vaak dezelfde namen voor. InDe Wapenheraut: 'Denaam van het geslacht Ripperda zal wel af te leiden zijn van de mans voornaam Rippert (Rupert), zoals meer Friesche geslachtsnamen eigenlijk patronymica zijn. In het Oorkondenboek van Groningen en Drenthe vindt men Ripperda als Ripperdes, Rypperdes en zelfs nog duidelijker: Rypertszoen. Verder komt een Rippert Ripperda bij verschillende schrijvers voor. Als curiosum zij hier vermell de naamsafleiding van: 'reit das Pferd da', blijkbaar inverband met het wapen. Ook moet er een familietraditie hebben bestaan, volgens welke aan vele leden van het geslacht te paard een ongeluk zou overkomen en de zogenaamde 'Ripperda-dood' sterven.
De preciese oorsprong van het geslacht is niet met zekerheid vast te stellen. Wel staat vast, dat de Ripperda's tot de inheemse Friese hoofdelingenadel der Ommelanden behoren. Naar alle waarschijnlijkheid stamt het geslacht uit Oost-Friesland en hebben leden zich reeds vóór 1300 bij Nansum, Farmsum en Winsum in de Ommelanden gevestigd.
De eerste vermelding van een Ripperda dateert uit 1057 toen de rijke, Oostfriese landeigenaar, Frerik Ripperda, bekend stond wegens zijn vroomheid en het bouwen van kerken. In een afschrift van een bewezen oorkonde van omstreeks 1323 verschijnt Aylwarth Rippertha van de Weer bij Stedum als medezijlrechter van Winsum. Nagenoeg gelijktijdig leeft Thiacko Ryperta, die optreedt als medebelanghebbende bij een overeenkomst over het redgerschap in Holwierde. Wat echter de verwantschap van deze beide Ripperda's en hun nakomelingen betreft, daaromtrend ontbreken duidelijke gegevens. Ook zijn er vermeldingen uit de 17e eeuw van een tak van de Ripperda's die tijdens de 15e en 16e eeuw aan de Duitse Oostzeekust hebben gewoond en verwant zijn met het geslacht Von Holsten (01). Een lid van deze tak, Fredo von Ripperda, schijnt een wapen te hebben gevoerd dat echter volledig afwijkt van het Ripperda stamwapen (02).
Het feit dat de stamwapens van de geslachten Ripperda en Tho Nansum identiek zijn, alhoewel met verwisselde kleuren en een ander helmteken, doet vermoeden dat beide uit dezelfde stam voortkomen. De kroniek van Wittewierum vermeldt in 1208 een Eggardus de Nothensum en in 1267 een Ripertus de Nothensum. Verder wordt in 1452 de "Ripperdeheert to Nansum" als een steenhuis in het Holwierder redschap genoemd.
Ook bestaat er duidelijk een nauwe verwantschap tussen de Ripperda's en de Addinga's van Westerwolde. Het is echter onwaarschijnlijk dat het hier ook twee aftakkingen van hetzelfde geslacht betreft. In 1392 wordt Unico I Ripperda tot Farmsum voogd van de gebroeders Adde, Hayo en Bolo Addinga. Hun vader, Eggerik, heer van Westerwolde, is gehuwd met de zuster van Unico I, Margaretha Ripperda. Unico I is op zijn beurt gehuwd met de zuster van Eggerik. Ook de in beide geslachten veel voorkomende voornamen Hayo, Eggerik, Bolo, e.a. wijzen op een verwantschap. Hayo Addinga van Westerwolde voert hetzelfde wapen als dat van de Ripperda's, behalve dat het email van het veld bij de Ripperda's zwart is en bij de Addinga's blauw. Dit wapen is echter ontleend aan dat van zijn moeder, Margaretha Ripperda, daar zijn vader, Eggerik, oorspronkelijk een leeuw als stamwapen voert.

Afbeelding: Het Huis te Farmsum is een borg geweest in het Groningse dorp Farmsum. De borg is vermoedelijk in de 14e eeuw gebouwd. In 1812 is hij gesloopt. De geslachten Ripperda, Rengers en Van Weivelde hebben de borg bewoond. Van de borg is niets meer over; het gebied waarin de borg heeft gestaan is echter nog altijd duidelijk zichbaar en op die plaats staat nu een school, de openbare Dalton-Basisschool de Ripperdaborg.
01.Fredo von Ripperda is gehuwd met N.N. von Jemmingen. Hij leeft circa 1500. Hun dochter, Anna Maria von Ripperda is gehuwd met Jürgen von Hoenen zu Loge, drost van Legert, zoon van Enno von Hoenen en N.N. von Saksena. Via het geslacht Von Hoenen is deze tak van de Ripperda's verwant met het geslacht Von Holsten.
02.Schild: gedeeld: Links, in zwart een halve adelaar van goud; Rechts, in rood twee lelies van goud boven elkaar. Helmteken: een lelie van goud tussen een vlucht. Rietstap beschrijft het wapen van het geslacht Rypperda dat hiermee verwant zou kunnen zijn: Parti: au 1, d'or, à la demi-aigle de sable, mouvante du parti; au 2, coupé: a. de sinople à une rose d'argent; b. d'argent à trois étoiles de sinople. Casque couronné.
Unico I ondertekent zoals reeds vermeld een verdrag tussen hertog Albrecht van Beieren en de Ommelanden. Deze Albrecht is de broer van Willem V, van 1354 tot 1389 diens ruwaard, daarna zijn opvolger. Albrecht heeft zich diepgaand met het noorden ingelaten. In zijn sterfjaar raakt hij in een twist met de Hanzestad Hamburg, als hij 200 Spitsbroeders van de zeerover Störtebecker in Farmsum een schuilplaats biedt.
Van Fretmarschem tot Farmsum.
Omstreeks het jaar 1000 spreekt men voor het eerst van het dorp Farmsum: "Fretmarashem". In het jaar 1228 was er sprake van ' Fermeshem'. Aan het einde van de 14de eeuw wordt de naam als 'Fyrmesen' geschreven en nog later als 'Fermissum' en Farremsem'. De rechtspraak was in handen van de Ripperda's, de bewoners van de borg.
De borg in farmsum.
In ongeveer 1270 wordt het steenhuis genoemd. In 1323 wordt de naam Ripperda aan het huis gekoppeld. In 1681 is er sprake van een borg met met een schathuis en traptoren, paardenstal, brouwhuis en 62 grazen land.
In 1745 wordt het interieur van het huis beschreven: een blauwe, een rode en een groene kamer, een klein kamertje, een grote zaal, een voorhuis een voorkamer, een keuken en een kamer daarnaast, een slaapkamer, gang en eetkamer enz. Poort, brouwhuis, koetshuis, schuur, provisiekamer en zolders completeren het beeld. In 1811 wordt het geheel afgebroken. Bewoners Tot 1681 wordt het huis bewoond door de familie Ripperda. Een eeuw lang bleef het huis van de familie Rengers. Vanaf 1246 wordt in een oorkonde, die trouwens niet als echt erkend wordt, Hayo Ripperda van Farmsum genoemd. Vanaf Unico Ripperda, die in verschillende oorkonden van 1375-1400 wordt genoemd, is het geslacht te volgen. Hij kan dan ook als de stamvader van de Ripperda’s worden genoemd.
De Farmsumer Borg en haar bewoners..
In 1687 wordt de borg Farmsum, die eigenlijk maar in handen van twee families is geweest, verkocht en kan men uit de verkoopbrief lezen:"De borch tot Farmsum uit het water opgetimmerd met het schathuis en toorn an de sijdt, met graften, bomen en plantagien en appelhof groot omtrent 12 grassen, met een groot keukehof met 40 grasen en 46 deimtes landes. De staende jurisdictie so civile als criminele over 5 dorpen als Farmsum, Weywart, Heveskes, Oterdum en Mithuisen, over welke 5 dorpen de coper de kerkvoogden alleen kan stellen, welcke ook rekenige an hem moeten doen. Het recht van unicus collator tot Farmsum, Oterdum en Mithuisen. Het Dijckgraaffschap over zee- en somerdij ken, waaronder verscheidene carspelen behoren. Het overste scepperschap van Farmsumerzijl, ses dijckrechter-eeden tot Farmsum, een dijckrechterseed tot Weywart en Collatie, het recht van een uitmijnder te mogen stellen, enige gestoelten en alle graven op 't choor in de kerke te Farmsum.
Uit deze opsomming blijkt wel duidelijk, dat de heren van de borg te Farmsum zo in de loop der tijden machtige heren zijn geworden en veel hebben te zeggen in het dagelijkse bestel van hun onderhorigen. De eerste heer op deze borg, dat eigenlijk wel een kasteel mag worden genoemd, is Unico I Ripperda.
Unico Ripperda.
Deze is de eerste die in authentieke oorkonden wordt vermeld. Toch is deze heer niet bepaald gelukkig. Het was vroeger net als nu: er wordf wel eens op het verkeerde paard gewed. Dat doet Unico Ripperda, als hij zich schaart aan de zijde van de Vetkopers, die de Ommelanden aan Albrecht van Beieren heeft opgedragen. Een van zijn wonderlijke daden is, om op zijn slot te Farmsum een legertje van 400 zeerovers onder te brengen. Dat zijn de zogenaamde Victaliebroeders of Likedelers. Dit zijn zeerovers die in 1399 door de Hanzestaten en de koning van Denemarken zijn verdreven en vervolgens zijn uitgeweken naar de Noordzee, de Eems en de Lauwerszee. De eigenaardige naam hebben ze gekregen, toen zij in 1393 het belegerde Stockholm van victalie hebben voorzien.
Als bondgenoten krijgen zij naast zich verschillende Oostfriese heren, die hierdoor niet bepaald armer zijn geworden. Crime does not pay, dat geldt nog altijd. Ook voor de Victaliebroeders komt het einde, als zij in 1401 het onderspit moeten delven tegen de Hanze en eenvoudig vernietgd worden. Het samenwerken van Unico Ripperda, heer van Farmsum, met deze zeerovers komt hem dan ook duur te staan. De Groningers die een aanval plegen om het roversnest uit te roeien, mogen dan bij de eerste aanval worden afgeslagen, drie dagen later veroveren ze het slot en moet Ripperda het gedogen, dat hij een bezetting van de vijand krijgt. De opvolger van Unico is Hayo. Deze verzet zich tegen het stapelrecht en komt hierdoor in botsing met de stad Groningen. In 1434 wordt de olderman Willem Wicheringe naar Farmsum gezonden, om daar het stapelrecht erkend te krijgen. Deze afgezant wordt door de mensen op de borg doodgeslagen en daarmee krijgt Hayo Ripperda te maken met een zeer verbolgen stad die hem tenslotte zo klein weet te krijgen, dat hij op Sint - Laurentiusavond 1434 gedwongen is zich met zij tegenstander te verzoenen. Zijn tegenstanders eist een boete van 500 arentsgulden en dwingt hem de borg open te stellen voor Groningers. Dat het stapelrede gehandhaafd blijft, ligt natuurlijk voor de hand. Alle bewoners van de borg Farmsum de revue te laten passeren, zou een boekwerk ten gevolge hebben.
Een enkel voorbeeld, hoe groot de macht van de heren is geweest en hoe die ook wel eens ten koste van het algemene belang in het oog hebben gehouden, vormt het relaas van een gebeurtenis uit het leven van Unico Ripperda, hoveling van Oosterwijtwerd, Holwierde en Uitwierde en proost van Farmsum en Loppersum. M, ten Broek schrijft in de Groningse Volksalmanak van 1936 het volgende interessante verhaal:"Unico Ripperda, de man van Uiske Ukena, is in de Ommelanden een man van betekenis. In het jaar 1473, een jaar voor zijn dood (hij overleed aan de pest) zonden de Stad en Ommelanden een gezantschap naar keizer Frederik die zich in dat jaar te Keulen bevond, om aan deze vorst te verzoeken: de bevestiging der oude vrijheid tegen de aanslagen van den Hertog van Bourgondië, de bekrachtiging der oude verbonden tusschen Stad en Ommelanden voor altijd en de bescherming des rijs tegen geweld. Verder moesten de gezanten onderhandelen over het potessaatschap van Friesland, den gouden muntslag en verheffing van alle raadsleden in den adelstand, aan die Stad door dien keizer aangeboden.
Tot dit gezandschap behoren, behalve een der Groningsche burgemeesters en de stadssecretaris, de beide Ommelander edelen Unico Ripperda en Johan Rengers. Zij komen uit Keulen, maar vernemen dat de keizer is vertrokken. Vervolgens reizen zij naar Andernach, waar zij door de vorst worden ontvangen. Zij moeten zich echter tevreden stellen met enige vage beloften. Kunnen zij dus voor de belangen van hun zenders weinig doen, hun eigen belang weten zij des te beter te behartigen. Zij weten namelijk brieven te verkrijgen waarbij hun het rechtsgebied in hun kerspelen de tol en het recht om gouden munt te slaan, wordt verleend. Dat Unico Ripperda ook werkelijk van het verkregen muntrecht gebruik heeft gemaakt, blijkt wel uit een mededeling van den reeds meermalen genoemden kroniekschrijver Harkenroth, die beweert dat hij deze munten gezien heeft
.
In 1474 keren de gezanten naar hun woonplaats terug. Rengers is tijdens hun afwezigheid tot burgemeester van Groningen gekozen. Na hun terugkeer delen zij den hunner bemoeiingen aan de in de St. alburgskerk te Groningen vergaderde Staten der Ommelanden mee. Over de door hen verkregen voorrechten zwegen de heren natuurlijk. De vergadering hoort de lezing der stukken bedaard aan, zonder de gezanten te loven of te laken. Waarschijnlijk hebben de heren met hun missie nog een ander voordeeltje behaald. Uit zijn verantwoording bij de Stad en Ommelanden gedaan blijkt dat aan Rengers ook aangeboden is het ridderschap, doch dat hij hiervoor heeft bedankt en dat de keizer in plaats daarvan hem met 'voornoemde giften had begunstigd.' Wanneer men zoiets leest zou men willen zeggen: 'Niets nieuws onder de zon.'.
Over de vrouw, waarmee hij getrouwd is geweest, is vrijwel niets bekend. Behalve dan dat zij uit Westerwolde afkomstig is en haar vader Adde I van Westerwolde is. Hij is hoofdeling van Reiderland en heer van Westerwolde en Wedde. Unico I is begraven in de kerk van Farmsum. De loden doodkist van Unico is bij de herbouw van de kerk te Farmsum voor de dag gekomen en in 1865 in de opnieuw opgetrokken kerk aldaar neergelaten, rechts van het koor.
In de zomer van 2012 is zijn grafzerk onder de houten vloer en een laag puin teruggevonden. Het is een eenvoudige steen zonder sterfdatum. Waarschijnlijk is de steen vervaardigd tijdens zijn leven tussen 1465 (als Unico's vader Boele nog leeft) en 1474. In de hoeken vinden we vier kwartierwapens, niet op de later gebruikelijke wijze in één richting geplaatst. De wapens aan de voet van de zerk staan op de kop. Daardoor is het minder duidelijk wat het hoofd en wat de voet van de steen is. Als we de kwartieren in de gebruikelijke volgorde, dus van zuidwest naar noordoost lezen, dan vinden we op de zerk van Unico I Ripperda:.
I. Een ruiter te paard, omgewend (zoals gebruikelijk bij het wapen van de Ripperda's).
II. Gevierendeeld (Huinga).
III. Doorsneden: A. een omgewende uitkomende halve leeuw. B. drie rozen (Wigboldus).
IV. Sint-Joris, een draak doorstekend.
De laatste kwartieren staan daarbij dus op de kop. De kwartieren van Wigboldus en Huinga zullen verwijzen naar Unico's grootouders van moederskant. Zijn moeder Hille, was een docher van Bartold Wigboldus.
Een overledene wordt in die tijd altijd met de voeten naar het oosten begraven en een grafsteen wordt zonder uitzondering op de zelfde wijze georiënteerd. Opvallend is echter dat de tekst van het grafschrift aan de westzijde aanvangt en niet,.zoals gebruikelijk, aan de oostzijde. De verklaring zal zijn dat in het begin van de 18e eeuw de zerk ten onrechte omgekeerd is herplaatst, omdat men het kwartier met de ruiter te paard interpreteerde als het grootvaderlijke kwartier Ripperda, in plaats van het wapen met Sint-Joris. Men is zich er blijkbaar niet van bewust dat de Ripperda's tot de generatie van Unico Sint-Joris mét draak als wapenfiguur voeren; pas Unico's kinderen reduceren dit tot een eenvoudige ridder te paard. Het feit dat Unico's zerk zowel dit laatste wapen als een Sint-Joris met draak vertoont , maakt de zerk zeer waardevol voor de geschiedenis van de ontwikkeling van deze wapenfiguur die we bij verschillende geslachtswapens in Groningen en Oostfriesland aantreffen. Wellicht heeft het kwartier dat later wordt aangezien voor het wapen Ripperda, betrekking op een grootmoeder van Unico uit de familie Addinga .
In 1687 wordt het slot verkocht en is de 'regering' van de Ripperda's ten einde. Eigenaar wordt Ephraim van Wervelde, die de burcht niet lang daarna overdraagt aan Edzar Rengers en Catharine van der Noot (lees verder over de borg te Farmsum bij Edzar Rengers en Catharina van der Noot).

De in 2012 teruggevonden zerk van Unico I Ripperda in de kerk van Farmsum.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Heer Hayo I*1395  †1435 Farmsum [Gr] 40



Bronnen:
1.De plaats Farmsum (Farmsum.Net), FarmsNet


NN
NN , geb. tussen 940 en 963.

relatie
met

NN , geb. tussen 938 en 965.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*972     


NN
NN , geb. tussen 938 en 965.

relatie
met

NN , zn. van NN en NN, geb. tussen 940 en 963.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
NN*972     


Johannes van Haeghen
in
Genealogie van Rypert Ripperda.
Parenteel van Rypert Ripperda.

Johannes van Haeghen, geb. in 1600, burgemeester te Doetinchem [Ge], rentmeester geestelijkijke goederen v.d. graafschap te Zutphen [Ge].

relatie
met

Anna Helena Ripperda, dr. van Balthasar Ripperda Tot Oosterwijtwerd en Sophia van Valcke, geb. circa 1597, ovl. (ongeveer 58 jaar oud) te Doetinchem [Ge] op zondag 24 okt 1655.

Uit deze relatie 4 kinderen, waaronder:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Cungunda*1626 Zutphen [Ge] †1674 Doetinchem [Ge] 48


NN van Rheide
NN van Rheide, geb. in 1322.


NN Nn
NN Nn, geb. in 1331.

relatie
met

Sebo Ennens van Midwolda, zn. van Emeco von Midwolda en NN Nn, geb. te Solwerd [Gr] in 1336, hoofdeling te Borssum [Deu].

 



Aantekeningen bij Sebo Ennens van Midwolda.
De vroegste gegevens van de Ennemaborg dateren uit 1391 als er sprake is van een omgracht steenhuis. Een steenhuis moeten we ons voorstellen als een gebouw van twee verdiepingen en rechthoekig van vorm. De bouwer van dit steenhuis is Sebo Ennens geweest, ook wel Sebo Ennema genoemd. Het zijn vooral de adelijke of zeer rijke families geweest die zo'n steenhuis hebben laten bouwen. Hoe lang Sebo Ennema (Sebo Ennema Midwoldani) hier heeft gewoond is niet bekend. In de loop der eeuwen ziet het landgoed verschillende heren komen en gaan. De bekendste familie die er gewoond heeft, is het geslacht Hora Siccema. Onder deze eigenaren wordt het bezit sterk uitgebreid. Er wordt turf gestoken, land verpacht en hout gekapt in de bossen achter de borg. Rondom de borg liggen verschillende tuinen voor groenten en voor vruchtbomen. Hieruit ontstaat langzamerhand de Ennemaborg.
•.

De Ennemaborg te Midwolda met rechts het verbouwde koetshuis.
De Ennemaborg neemt in de geschiedenis van de strijd om de macht tussen de stad en Ommeland geen vooraanstaande plaats in. De stad heeft het voor het zeggen in het Oldambt. Door huwelijken zijn de bewoners van de borg verbonden met onder andere de Ommelander adellijke families Alberda en Siccama. De borg is vele malen verbouwd. De huidige vorm is een 18e eeuws buiten, gelegen in een baroktuin. Aan het eind van de 19e eeuw zijn de eigenaren zo talrijk geworden dat de borg wordt ondergebracht in een familie-NV. In 1965 koopt de Stichting Het Groninger Landschap alle aandelen. De borg wordt nu bewoond door Maya Wildevuur, beeldend kunstenaar. Zij heeft er haar atelier en galerie. In het koetshuis is een restaurant gevestigd.

Uit deze relatie 9 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Diurt Zewinga     
Sibrand     
Emeko     
Haycko*1360     
Zeke*1360  †1413  53
Liuppeko Sebarne     
Haycko*1360     
Sibrand     
NN*1376 Midwolda [Gr]    


Nn
Nn 1, geb. te Toulouse [Fra] circa 5051,1.

tr.
met

Desiderius van Verdun1, zn. van Gondobald en Nn, geb. circa 5051,1,2,1,
Bisschop te Verdun [Fra] in 534,
Verdun (Nederlands: Verden aan de Maas, Duits: Verden an der Maas) is een gemeente in het Franse departement Meuse (regio Lotharingen) en telt 19.624 inwoners (1999). De plaats maakt deel uit van het arrondissement Verdun.

Verdun is een stad aan de Maas, gelegen in de noord-oosthoek van Frankrijk. Ze is tevens onder-prefectuur van het departement Meuse.
*
Geschiedenis
Verdun kreeg een plaats in de Europese geschiedenis vanwege het Verdrag van Verdun, waarbij in 843 het Karolingische rijk werd verdeeld. In 1552 werd koning Hendrik II van Frankrijk soeverein vorst van de Drie Bisdommen: prinsbisdom Metz, prinsbisdom Toul en prinsbisdom Verdun. De Slag om Verdun tijdens de Eerste Wereldoorlog kostte aan honderdduizenden soldaten het leven. Verdun heeft sindsdien een nationale rol in de herdenking van de gevallenen in die oorlog. De Ossuarium van Douaumont in de nabijheid van de stad is het centrum van vrijwel permanente herdenkingsactiviteiten.
Ovl. (Ongeveer 44 jaar oud) in 5491,1.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Nn*530     



Bronnen:
1.Genealogie van Bernd Josef Jansen, BJ Jansen
2.Afgeschermd, Wikipedia


NN Nn
NN Nn.

relatie
met

Sibrand van Midwolda, zn. van Sebo Ennens van Midwolda en NN Nn, functie van 1381 tot 13811.

Uit deze relatie een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Ewo Sibrants van Borssum     



Bronnen:
1.Ostfriesischen Ahnenlisten Band 1, 1971, pag 95, S777


NN Tho Solwert
NN Tho Solwert (Nn).

  • Vader:
    Popko Tho Solwert, zn. van Wilcko Tho Solwert en NN Nn, geb. in 1390, overrichter van 1431 tot 1431, relatie.
 

tr.
met

Lupko Ewens1, zn. van Focko Ewesma (Ackinga) en NN Nn, geb. circa 1432, tr. (1) met Anna Writsers. Uit dit huwelijk geen kinderen.

 



Aantekeningen bij Lupko Ewens.
HISTORISCHE ACHTERGRONDEN ROND 1400.

Albrecht van Beieren.


Albrecht van Beieren (25 juli 1336 - 16 dec. 1404) (Bron: WP).

Albrecht van Beieren, aan wiens voorgeslacht de Duitse keizer het oppergezag in de Friese landen ooit heeft geschonken, doet vanaf 1396 pogingen die gebieden ook feitelijk onder zijn gezag te brengen. Tegen het eind van de eeuw erkennen de voormannen in belangrijke delen van Westerlauwers Friesland hem als hun landsheer.
Niet ten onrechte ervan uitgaande dat de stad Groningen ook tot de Friese landen behoort, tracht Albrecht van Beieren ook de stad voor zich te winnen. De meerderheid van het stadsbestuur verzet zich daartegen.
Albrecht van Beieren trekt Friesland ook binnen met het oogmerk een einde te maken aan de kaapvaart op de Zuiderzee door de zgn. 'Likedelers' (hun buit wordt verdeeld in gelijke porties), die opereren vanuit de Lemmer.
De zeerovers hebben oorspronkelijk hun domicilie met name in Oost-Friesland, waar zij bekend staan als Vitaliënbrüder. Deze laatste naam voert terug op eerdere (deels legale) activiteiten in de Oostzee. In het kader van het Hanzeverbond is ook de stad Groningen rond 1400 betrokken bij de bestrijding van piraterij op de Noordzee en de Wadden. In 1422 vindt nog een expeditie plaats tegen kapers uit Dokkum en Ezumazijl.


Zegel van Albrecht van Beieren. Dit zegel behoort bij een oorkonde van 19 apr 1396, waarin de graaf een school schenkt aan de stad Hoorn (Bron: Gemeentearchief van Hoorn, inv. nr. 47 B request. 76).

De positie van de prefect komt in het begin van de 14e eeuw opnieuw ter discussie. Rond 1309 woedt een hevige strijd tussen de prefect en zijn aanhangers ('die van de Herestraat') en de families Folkerdinghe en Harderinge (de zgn. Westerpartie). Daarbij wordt het dan juist gereedgekomen nieuwe stadhuis op de Grote Markt vanwege de prefect afgebroken. Het wordt in 1311 herbouwd. (Mogelijk staat al in 1255 een raadhuis op de Grote Markt.).
Na 1321 komt de titel 'prefect' in de stadsgeschiedenis niet meer voor.
De autonomie van de stad blijkt in deze periode o.m. uit de codificatie van de rechten van het stadsbestuur in het 'stadboek' (1311 en 1330). Wel geeft in 1310 de landsheer (dan bisschop Gwijde van Avesnes) nog de aanwijzing dat in het stadboek de rol van de raad als rechtbank voor alle Groningers, dus zonder uitzonderingen, moet worden vastgelegd.
In de loop van de 14e eeuw wordt de relatie met de formele landsheren van Groningen, de bisschoppen van Utrecht, in de praktijk een louter financiële. In 1380 erkent de stad nog eens het belastingrecht van de bisschop.
Het bisdom is echter dan al, om economische redenen (geldgebrek is doorgaans het belangrijkste probleem van het bisdom), er toe overgegaan het Gorecht met de heerlijkheid Selwerd te verpachten aan leden van het prefectengeslacht Ten Hove van Selwerd. Na een periode van wanbetaling door de Ten Hoves verkrijgt de stad in 1392 een groot deel van de prefectuur zelf in pacht. De rechtspraak (het gericht van Selwerd) en het muntrecht gaan over naar de stad. De munten dragen het randschrift 'Moneta Nova Groniensis': nieuw Gronings geld.
Groningen voert ook het wapen van de prefectuur: een schild met een groene baan en dito wimpel. Een eerste afbeelding van het wapen dateert uit 1263. De betekenis van de kleur groen in het wapen is onbekend; mogelijk is er een relatie met de eerdere status van de prefectuur als domein van de Salische keizers. De groene baan is in later eeuwen opgenomen in de stedelijke vlag. De wit-groen-witte vlag is nooit officieel vastgesteld, maar is voor het eerst uitgestoken - door particulieren - in 1869, door het stadsbestuur op een enkel gebouw in 1907 en volop eerst vanaf 1952. De kleuren wit en groen vormen daarnaast het centrale kruis in de provinciaal Groningse vlag (vastgesteld in 1950). Zie verder par. 266.
De financiële problemen van het bisdom zijn onder meer het gevolg van de hoge afkoopsommen die een nieuw te benoemen bisschop moet betalen aan concurrerende kandidaten voor het ambt, aan hoge ambtenaren, steden, e.d.: alles in ruil voor hun steun. Ook voor de wijding door de paus moet worden betaald. Tenslotte zijn er de kosten van het bisschoppelijk leger.
In 1393 wordt de bisschopszetel van Utrecht ingenomen door Frederik van Blankenheim. Het domkapittel draagt hem bij die gelegenheid alle rechten en goederen van het bisdom over. De bestaande pachtovereenkomst met Groningen blijft daarbij in stand. Ook overigens streeft de bisschop - om machtspolitieke redenen - althans voorlopig naar goede verhoudingen met de stad. In 1399 komt een verdrag tot stand waarin Groningen belooft geen andere heer te zullen aannemen als dat zou strekken tot nadeel van de bisschoppen of het bisdom van Utrecht. De bisschop op zijn beurt belooft Groningen te zullen steunen in de strijd tegen vreemde heren (in casu de graven van Holland: vgl. par. 037).
In Drenthe moet de kastelein van Coevorden zich in 1395 opnieuw onderwerpen aan het gezag van de bisschop.
De houding van de bischop verandert als uit de stad verdreven Vetkopers zijn hulp inroepen. Frederik van Blankenheim ziet nu mogelijkheden Groningen meer aan zich te binden. Hij slaat in 1400 een kortdurend beleg voor de stad. Deze militaire actie staat in de historie bekend als de Groninger oorlog.
De belegering vindt o.m. plaats vanaf de Kempkensberg (in het huidige Sterrebos). Schansen, met van de naam van de bisschop afgeleide namen als Blankeweer (bij Noordlaren) en Blankevoorde (bij Glimmen in een bocht van de A) blijven na het opbreken van het beleg dienen om de toegangsroutes naar Groningen te kunnen blokkeren, om zodoende strooptochten van de Groningers in Drenthe te voorkomen.
Het grensgebied tussen het Groningen en Drenthe wordt in de Middeleeuwen gemarkeerd door wederzijdse versterkingen. Ook de namen Weerdenbras en Nutspete worden in dit verband genoemd.

Uit dit huwelijk 4 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Nn*1457     
Tiddo*1462 Siddeburen [Gr]    
Nanna*1463 Beerta [Gr] †1500  37
Focko Ewens*1464 Solwerd, Gem. Appingedam †1520 Leermens [Gr] 56



Bronnen:
1.Afgeschermd, Wikipedia
')}